Schwarzwald

2023
7 dagen Vakantie

In het kort

Ik begin in oktober aan een nieuwe baan en daarom ga ik vooraf nog een weekje op pad, even mijn hoofd leegmaken. De reis gaat naar het schone Schwarzwald. Daar liep ik jaren geleden al met mijn ouders, en als twintiger zowel met Sander, als met Wilco. Nu trek ik de wandelschoenen aan en ga ik mooi alleen.

woensdag

Voor deze reis heb ik mijn nieuwe paklijst-systeem in gebruik genomen. Het werkt al goed, al heb ik nog wel een backlog aan kleine ergernissen openstaan.

Ik kan pas vanaf maandagmiddag inpakken, want dan is het huis weer schoongemaakt door Tania en is de eettafel vrij. Ik mik dan ook gelijk de trekkingrugzak erop en begin met spullen verzamelen. Ik streep ze zoals gewoonlijk af op mijn papieren paklijst. That’s how I roll.

Tegen woensdag ligt het er allemaal op. En dat moet ook wel, want donderdagochtend is het vroeg vertrekken. Ik ga ’s avonds nog naar improvisatietheater, lach me krom, en ga daarna vlug mijn bed in. Donderdag om zes uur op…

donderdag

Om kwart over zes trilt mijn telefoon. Vast Michel, die niet kan slapen, en mij wat liefs stuurt. Ik heb hem gisteren al gemist, want normaliter overnacht ik na impro bij hem. ‘Ik kom je naar het station brengen, ik ben er om zeven uur!’ is het bericht. Wat een geschenk uit de hemel! Heerlijk, gebracht worden! Kijk ik heb niks tegen lopen (anders ging ik niet op deze trip) maar even Michel zien én met de auto gebracht worden (wat foutmarge inbouwt) is echt heerlijk!

Om vijf voor zeven staat Michel met de Alfa Romeo klaar en rollen we rustig naar Enschede Centraal. Na veel kussen en knuffels, beide met slaperige oogjes, begeef ik me naar de trein. Eerst de boemel richting Münster. Daar heb ik keurig wat overstaptijd en dan gaat het in de ICE naar Freiburg.

Ik zit eersteklas in de hoop dat dat zo over de dag heen wat rustiger en exclusiever blijft. Dat valt redelijk tegen. Ik heb geen zitplaatsreservering, maar krijg er een van een vrouw die om onduidelijke redenen elders is gaan zitten. Is het omdat ze tegenover een koddig vrouwtje met uitpuilende oogjes zat, dat buiten dat gewoon heel lief zit te lezen? Omdat ze achteruit gezeten was? Ik weet het niet. Nadat ik door en echtpaar met een baby uit mijn tweezitter verjaagd word, ga ik tegenover het koddige vrouwtje zitten.

Ik lees uren, de kilometers vliegen onder ons voorbij. Toch hebben we al gauw vertraging, en die blijft maar oplopen. In mijn mailbox belanden wel drie info-mails van Deutsche Bahn. De vertraging gaat van tien tot wel veertig minuten en mijn overstap op de boemel naar de Titisee dient in zes minuten te gebeuren.

Daar maak ik niet zo’n probleem van, want ik kom al vroeg op de dag aan, en die boemel rijdt elke zeven minuten. Sprekend van luxe. De passagiers om mij heen hebben niet zoveel geluk. Zo moet het koddige vrouwtje naar Zürich en verder, alsook haar buurman schuin tegenover. Ik haal aan dat ik op een conferentie eens hoorde van het inkorten van de route. Dat een trein als deze, die van Hamburg naar Zürich rijdt, vóór Zürich op Basel omkeert, en daarmee net op tijd weer alle stations op de terugweg aandoet. Loopt hij daarop weer uit, dan is er kans dat hij Hamburg achterwege laat, en al bij Bremen omkeert, enzovoort. Hiervan gaan de hersentjes van mijn medepassagiers even kraken. Een oudere dame naast mij, die heel de weg films heeft zitten kijken op haar laptop, meldt ons ineens moedeloos dat ze niet anders kent dan dat deze trein nooit Zürich haalt.

Dus, het wetenswaardigheidje dat ik al enkele malen heb verteld, misschien ook aan jou… gebeurt hier dus gewoon waar ik bij ben! Case confirmed.

Ik raad het koddige vrouwtje nog het hostel in Basel Sankt Alban aan, maar ze weet nog niet waar ze nu zal overnachten.

Ik stap er bij Freiburg uit en wens het hele spul geluk met hun verdere reis.

Zoals ik al zei, kan ik gewoon de volgende stoptrein naar Titisee pakken. Er gaan er vanavond nog wel een paar. Maar nu ik op station Freiburg ben moet ik even een stukje nostalgie herleven. Dus loop ik onder de sporen door naar het hoofdgebouw. Daar ga ik naar de counter van de broodjeszaak en bestel een kaas-worstknabbel. Lang geleden stond ik hier met Sander, na een vermoeiende reis die we met louter stoptreinen hadden afgelegd. We wilden wat avondeten, dus ik bestelde een broodje ‘Hänchen’ (kip). Waarop Sander geschrokken zei ‘Eendje?’. Zodoende.

Nu ik dit gedaan heb kan ik door naar het perron waar de trein vertrekt. Ik lees de ouderwetse vertrektijdenposters en stuit op de trein bij spoor 10. Er zal er later nog een vanaf spoor 7 vertrekken. Ik duik weer onder de perrons en loop de tunnel af naar… spoor 8? Is dit een grap? Zoals ik ooit met Wilco tevergeefs naar spoor ’tronco’ zocht?

Ik vind spoor 10 niet, dus ga ik terug naar 7 en duik daar boven. Er staan al reizigers te wachten voor mijn trein. Ik zet me op een bankje naast een Nederlands kwebbelend echtpaar. Zodra ze merken dat ze een toehoorster hebben gaan ze zo mogelijk nog harder kwebbelen, al weten ze niet dat ik ze gewoon kan verstaan. Dus doe ik mee: als ze over een gebouw aan de overkant praten, kijk ik met ze mee. Als ze een mening geven, hum ik. Volgens mij hebben ze zodra we opstaan en instappen nog steeds niet door dat ik ze versta. Dat laat ik mooi zo. Ik boemel mee om de prachtige Titisee en dan klimmen we gestaag naar Bärental. Onderweg doen we Himmelreich aan, wat met recht ‘hemels’ genoemd mag worden. Het is een prachtig idyllisch plaatsje in een smal dal vol Schwarzwalder boerderijen.

Aan het einde van de klim rollen we Bärental binnen. Ik hups uit de trein en maak alvast de selfie die ik zal matchen met de foto die Sander hier zo’n achttien jaar geleden van me maakte. Dan steek ik de enkele strook asfalt over en beland op de ‘Tannenweg’.

Het paadje, genaamd ‘Tannenweg’, bolt zich in een bocht over de heuveltjes die Bärental rijk is. Eigenlijk ligt het treinstation bovenop de heuvelkam en plooit het dorp zich eromheen. Na een kleine tien minuten stijgen en dalen sta ik voor het huis. De deurcode weet ik uit mijn hoofd.

Ik laat mezelf binnen en inspecteer mijn kamer. Het is inderdaad absoluut niet groot. Ik verschuif het bed een beetje, schik her en der wat zodat het me beter past, en dan pak ik mijn tas uit. Ik ga uiteindelijk op het bovenbed van het stapelbed slapen, zodat ik onderop al mijn spullen kan uitstallen. Ik houd van overzicht en leg altijd alles in stapeltjes.

Ik pak de laptop erbij en doe snel even een klusje voor de manege. Dan maak ik een boodschappenlijstje en steek mijn hoofd uit de achterdeur. Bleh, het regent. Ik doe mijn rode regenjasje aan, neem mijn grote Ikea vouwrugzak mee en wandel naar de Lidl. Die ligt precies waar ik hem verwacht. Het miezert, ik word een beetje nat. De straat oversteken hier is wel een ding. De rijstroken zijn breed en de auto’s zijn gewend hard te rijden. Ik moet oversteken bij een driesrprong van provinciale wegen, die allen met een bocht van een lager gelegen punt aankomen. Niemand ziet je dus oversteken en zelf kun je ook niks aan zien komen. Er zijn geen zebra’s. Voor wandelaars levensgevaarlijk, maargoed.

Ik maak mijn ronde door de Lidl en sla streng en creatief in. Eieren, lunch voor morgen, drinken, snacks, koffie en wijn. Ik neem maar gelijk een doosje wijn mee met een tapje, dan hoef ik me ook niet met losse flessen bezig te houden.

Als ik weer buiten sta is het ineens donker geworden. Oh, dit bemoeilijkt het oversteken nog meer. Ik had mijn knipper-armband mee moeten nemen, die ligt nog in het huisje. Ik kies mijn moment en vlieg de straat over. De optimale plek moet ik nog maar vinden. Ik wandel door het donker terug naar mijn huis en vind een nog kortere route.

Thuis kook ik een soort verse ravioli met spinazie. Het keukentje is absoluut niet groot (formaat Nederlands entreehalletje), maar het lukt me allemaal. Ik breek de wijn aan en smikkel mijn bord leeg. Na het maaltje gun ik mezelf een lekkere praliné.

Daarna zet ik me op de bank met nog een glas wijn en een praliné. Ik app wat met Michel en tik mijn reisverhaal uit. Tijd om te gaan slapen…

vrijdag

Ik word wakker van bouwgeluiden en gedreun in de verte. Wat heb ik nu weer aan mijn fietsbel hangen? Toen ik in Portugal verbleef had ik ook al een verbouwing naast mijn oor. Ik kan het niet echt duiden en ik moet toch m’n bed maar eens uit, het is al licht. Al eerder op de ochtend wilde ik naar buiten kijken om de zon op te zien gaan, maar ik was te lui om uit het stapelbed te klimmen.

Ik begin de ochtend met een pot koffie en een gebakken eitje met spek. Het bed sla ik terug en het raam zet ik op de kiepstand. Zo, even frisse lucht. Tijdens het ontbijt lees ik op mijn laptop mijn mail en kijk ik een video van NOS op 3. Dan maak ik een plan voor de dag. Ik ga naar Titisee, eerst om het Märklin-museum te bekijken, daarna wil ik naar het zwemparadijs.

Het is grauw en het motregent aanhoudelijk. Buiten op mijn terrasje zitten gaat al niet. Ik nestel me op de bank met de tweede kop koffie uit de pot en een praliné uit de doos. Zo tik ik het reisverhaal van gisteren uit. Polarsteps heeft het verhaal over Freiburg simpelweg ergens ins Blauen hinein gegooid, daarmee bedoel ik simpelweg niet opgeslagen; dat is vaker gebeurd en dat frustreert me. Dus hevel ik de hele boel over naar Adventura.

Tegen elf uur pak ik wat water, proviand en zwemspullen in mijn rugzakje. Ik kom erachter dat het tasje een gescheurde naad heeft. Die was ik voor vertrek vergeten te repareren. Als ik nu vertrek ben ik toch te vroeg bij het Märklin-museum, dus ik pak naald en draad erbij en ga de scheur even zitten naaien. Om tien over half twaalf is het dan wel tijd om te gaan.

De bushalte is letterlijk net naast de voordeur. Dus ik wandel erheen, keurig twee minuten voor vertrek, en ga staan wachten. Wegwerkers (die ik vermoedelijk vanochtend gehoord heb) staan langs de kant en verbouwen iets aan de bocht. Ze pakken net hun wagentjes in en vertrekken voor de lunch. Ik sta daar maar. Eens per minuut komt er een auto met haast voorbijzeilen. Het zonnetje laat zich even zien. Vogels vliegen over. Maar geen bus. Lichtelijk gefrustreerd ijsbeer ik heen en weer.

Om twaalf uur ben ik het beu en wandel de Tannenweg achter mijn huis langs omhoog om dan maar met de trein te gaan. Als ik daar binnen negen minuten ben haal ik die. Nét als ik boven op de heuvel sta zie ik bus 7300 de bocht om zeilen en bij de halte stoppen. Boos schreeuw ik ‘Kutbus! Kutbus!’ (zoals ook in mijn puberteit, toen ik ermee naar school ging). Maar dan kom ik in actie. Behoedzaam ren ik de natte bocht naar beneden naar de straat. De bus staat nog stil, of er moet iemand uit, of hij heeft mij gezien.

Zodra ik op de vlakke weg ben kan ik voluit rennen. Met wild zwaaiende armen (en dan overdrijf ik niet, ik stijg bijna op) hol ik op de achterkant van de bus af. Het rechter knipperlicht knippert… het linker… hij rolt voorwaarts, maar remt toch. De deur gaat voor me open. Van dit korte stukje rennen heb ik mijn hart al in de keel zitten. Wat blijkt: ik kan er nog nét bij, de bus zit mudjevol! Verbaasd en dankbaar vul ik net het laatste gaatje tussen passagiers en voordeur en grijp me vast aan een vrij stuk stang. Samen met een blonde jongedame en wat schooljongens sta ik zo voorin. Dan maakt de bus vaart en zoeft door de haarspeldbochten naar beneden, op de Titisee af. Hier ben ik nog niet geweest, maar ik krijg het nu in volle vaart (noem het net geen ramkoers) te zien. De blondine en ik hangen mee in alle bochten, het is net een staande achtbaan. In wat vlakker land zoeven we door kleine dorpen en gehuchten. Hier en daar stoppen we nog, want volgens de bestuurder kunnen er achterin nog wel wat mensen bij. We horen aan het geklaag en gesteun achterin dat dat eigenlijk niet meer verantwoord is.

Het uitzicht is ondertussen prachtig. Echte Schwarzwalder boerderijen, veel grasland, beboste bergen. Om ons heen piepen de schooljongens dat ze de trein vanaf Titisee niet gaan halen. De blondine stelt hen gerust dat er over een half uur weer een trein gaat. Ze zijn stil tot het nummer ‘My heart will go on’ op de radio komt. De jongens grinniken en ik kan het met moeite laten om mijn armen te spreiden en te roepen ‘I’m king of the woooorld’. Niet alleen zou het wat gek zijn, ook zou ik mijn buurvrouw behoorlijk een arm in het gezicht steken, dus doe ik het niet. Bij Titisee Bahnhof tuimelt iedereen uit de bus. Ik ga een zijstraat in.

Na een kleine kilometer lopen kom ik bij de Titisee, ook wel hét toeristengebied rondom het meer. Plotseling word ik overlopen door slenterende oudjes en kwetterende Aziaten. Ze zwermen rond de winkels met toeristenrommel en maken overal selfies met in de achtergrond een willekeurige houten boerderij. Ben ik even blij dat ik als kind dit gebied al door en door verkend heb! Ik laat de drukte links liggen en ga een zijstraatje in naar het ’treintjesmuseum’. Märklin is, voor wie het niet weet, fabrikant van miniatuur-treintjes en sporen; speelgoed voor volwassenen. Mijn vader had vroeger een prachtige spoorbaan – ik denk dat het Märklin H0 formaat was. In dit particuliere museumpje zijn drie verdiepingen aan spoorbanen en treintjes te bekijken. Dat doe ik graag even.

De foto’s zeggen meer dan duizend woorden. Ik wandel met rust en bewondering over drie verdiepingen met Märklin-historie. Het is duidelijk dat het merk nooit op één paard gewed heeft. Al vroeg vorige eeuw zijn ze begonnen met allerhanden metalen speelgoed. In later jaren hebben ze ook uitstapjes gemaakt naar andersoortige bouwdozen, meisjesspeelgoed, en zelfs digitale afluisterapparatuur voor kinderen die graag spion wilden worden! Dat laatste tref ik zomaar ergens in een vitrine aan, en als ik Jelle er een kiekje van stuur, krijg ik een ‘gaaf, dat hád ik!’ terug. Ik ben verbaasd.

Ik wandel het museumpje weer uit naar de oever van de Titisee. Daar prik ik op de kaart een goed beoordeeld restaurantje om te gaan lunchen. Het blijkt een soort kiosk te zijn die ik met enige moeite vind. Voor mij in de rij twee dames uit de Balkan, die eerst verdwijnen, daarna weer zonder vragen voor me opduiken. Ach wat, ik heb geen haast. Mijn bedeesdheid beloont zich gelijk, want de dames verstaan geen woord Duits, en het aardige meisje achter de balie kan hen ondanks haar goede Engels niet overtuigen van een bord eten met tomatensaus. Wuivend lopen ze weg en het meisje blijft zuchtend achter. Gelukkig spreek ik haar in duidelijk Hochdeutsch aan en kan ze gelijk aan de slag met mijn order. Lekker, currywurst en aardappelschijfjes met truffelmayonaise! Te drinken een chocochino, waaraan ik gelijk eerst mijn handen warm. Zodra ik mijn eten op heb zet ik me in een strandstoel recht aan het meer. Naast mij drinken twee meiden Aperols. Dat vind ik ook een goed plan, maar ik wil nog nuchter naar het zwembad straks.

Het is overwegend bewolkt en er staat een windje vanaf het meer. Toch breekt nu en dan de zon even door en is het gelijk heerlijk warm. Toeristen maken selfies of gaan aan boord van de rondvaardboot. Ik zie zelfs een moeder met haar peuter in een buggy, die haar peuter heeft geleerd om foto’s van haar te maken. Dat gaat nog niet vlekkeloos. De peuter worstelt met de zware telefoon in zijn knuistjes en moeders gaat ettelijke malen terug om het kind te instrueren, toch echt de foto wat meer zus of zo te maken. What have we come to? Is dit wat peuters eerst leren? Na hun eerste woordjes, eerste stapjes, nu het correct maken van telefoonfoto’s van hun ouders? Oh Himmel. Ik kijk maar weg.

Als het welletjes is sta ik op van mijn strandstoel en wandel naar het zwemparadijs. Dat is terug naar het centrum, onder het spoor door, en da nog een eind de weg volgen. Halverwege de straat ligt een gifgroen geschilderd ‘Action Hotel’ in al zijn lelijkheid. Achter het gebouw kun je direct (wellicht wel vanuit je kamer!) de berg beklimmen. Leuk idee, verschrikkelijke kleurkeuze. Ik bereik al gauw het zwemparadijs en ga door een ingang naar binnen.

Dat blijkt de verkeerde ingang te zijn, maar dat deert niet. Een gezellig ogende brunette komt op me af en helpt me door het videoscherm heen waarmee ik een dagkaart kopen kan. Tweeëndertig euro tik ik af voor vier uur. Daarna moet ik met mijn bonnetje buitenom lopen, naar een andere ingang, het bonnetje inleveren, en nog een upgrade kopen voor het saunalandschap. Okay? Ik doe wat ze zegt en na een volledig andere ingang en een vliegveld-achtige poortjes-route sta ik dan echt binnen bij de badhokjes. Even omkleden en ik kan het bad in.

Nou, over dat zwemparadijs is niets te veel gezegd. Het is een enorme hal met glazen dak (dát open kan!), als de wereldtentoonstelling in Parijs, een voetbalstadion, wat je maar wil. Overal staan immens hoge echte palmen. De hele hal is een zwembad met her en der eromheen ligstoelen. Daar heb ik geen interesse in, ik duik lekker het water in. Na een tijdje weet ik tot rust te komen en mijn verstand op nul te zetten. Ik hang in bubbelbankjes binnen, buiten, slenter naar vier mineraalbaden in een zijruimte. Beetje nadenken, hangen, naar de lucht staren, badje verwisselen. De lucht is trouwens prachtig voor een dag als dit. Door het glazen dak zie ik de meest onheilspellende wolken overtrekken. Ik lig ondertussen lekker ondergedompeld in warm bubbelwater.

Zo nu en dan kijk ik naar mijn medegasten, bestudeer tatoeages, doe het spelletje ‘is ze zwanger of gewoon dik’, bekritiseer badkledingkeuze. Voel ook wat spijt dat ik niet meer aan mijn killer body gewerkt heb de afgelopen maanden, want zo slank ben ik zelf ook niet meer. Maar hé, ik ben stralend gezond en gelukkig, dát telt. Ik verplaats me naar de pool bar en bestel een Swimming Pool cocktail (die ik nog ken omdat ik die op mijn 22ste verjaardag zelf ook maakte). Het is vrijdagmiddag en ik zit, met fenomenaal uitzicht, in de laatste zonnestralen, een luxe cocktail te sippen in een zwembadbar. Er zijn mensen die het erger hebben hè? Als beëindiging van mijn ‘vrijdagmiddagborrel’ laat ik me op een onbewaakt moment theatraal achterover van mijn barkruk vallen. Met een vrolijke plons ga ik kopje onder en kom weer boven. Als je toch van je barkruk valt, doe het dan wel zo.

Ik doe nog een rondje warme baden en zwem dan naar de bistro voor een warm maaltje. Spaghetti arrabiata wordt het. ‘Scharf!’ zegt de kok nog, en dat kan ik merken. Heerlijk! Wat ook heerlijk is, is dat het werkelijk begint te stortregenen zodra ik de bistro uit kom. Ik zet me aan een tafeltje bij het raam en geniet van de regen die op het buitenterras klettert. Beetje jammer dat ik nu niet in het buitenbad hang, maar er staat een bord dampend eten voor mijn neus. Het uitzicht is zo ook fantastisch. De regendruppels dansen op het hout en de picknicktafels, zo heerlijk om te zien als je zelf warmpjes binnen zit! Ik beëindig mijn maaltijd met een panna cotta en ga dan eens zwemmend richting de infobalie.

Het is namelijk tien voor half acht en dat betekent dat ik hier bijna vier uur ben. Ik wil weten wat het kost om langer te blijven. Bij de infobalie is niemand en dat maakt me na twee minuten toch wel wat ongeduldig. Als ik eruit wil, heb ik wel een kwartier nodig om me om te kleden (zo ben ik). Als ik wil blijven, wil ik weten hoeveel me dat per uur erbij kost. Dan verschijnt de brunette van vanmiddag. Ze zwaait me vrolijk toe en ik stel mijn vragen. ‘Het is drie euro om de rest van de avond te blijven’ zegt ze, terwijl ze me voorgaat naar het sauna-gebied. Okay, ik blijf! ‘Voor de eenvoudige sauna’s betaal je zes plus vier… dus tien euro bij.’ Ze laat me de toegang tot de bewuste sauna’s zien. Een jongen voor ons prutst met zijn transponder-horloge. ‘Loop maar gewoon door’ wuift de medewerkster ‘het poortje doet het niet goed’. Ze loodst mij er ook doorheen, zonder te betalen, en toont me de verschillende ruimtes. Ik twijfel nog, want ik moet ook tijdig met de laatste trein naar huis. ‘Weet je’ zegt de ze terwijl ze met mij een blik van verstandhouding wisselt. ‘Je bent nu toch al binnen en het poortje is vandaag kapot. Ga nog even een handdoek ophalen en ga d’r in’. Ze geeft me een knipoog, ik maak een gebaar dat ik zwijg als het graf, en ga vrolijk doen wat ze aangeraden heeft. Zo zit ik vijf minuten later kostenloos in het saunalandschap. Free upgrade!

Er is een berkensauna met een heel hoog plafond, echte berkjes, en irritant herhalend vogelgefluit. Aardig bedacht. Dan tref ik een totaal andere ruimte: een enkeldiep zwembad, helblauw verlicht, met vijf enorme ijskoude ‘waterval’ stortdouches die verspreid uit het plafond naar beneden gutsen. Ik kan er net doorheen waden naar de overkant zonder de ijskoude dikke gutsen over me heen te krijgen. Het geluid is oorverdovend. Mij iets te koud, wel heel gaaf.

Dan probeer ik nog de watervalsauna. Die is maar 55 graden, maar in de hoek bij de deur stort zich een kamerfontein met blauw licht naar beneden waarbij je jezelf net een dwerg voelt. Ook hier is de ruis van het water zo aanwezig dat je de warmte voor lief neemt en instant wegdroomt. Na een goede tien minuten staat me het zweet toch wel op de rug dus ik vertrek weer. Even een rondje buiten, waar bossen berken- en eucalyptustakken hangen. Ha, dát maakt deze sauna compleet! Na nog een plonswandeling door het bad met de watervallen doe ik mijn badkleding weer aan en ga ik terug naar beneden.

Nog één maal zwem ik door het grote zwembad – dat nu prachtig verlicht is onder een donkere nachthemel – naar het buitenbad. Buiten is het natuurlijk ook donker, al zie je in de verte de lichtjes van het dorp. Het gezelschap is beduidend minder florissant. Zo in de avond kent het bad vele donkere hoekjes, en, dronken van de cocktails, zie je in elke nis wel een stelletje stiekem vozen. Ik ga terug, het bad uit.

Ik kleed me weer aan, reken mijn extra gemaakte kosten af, en zoek mijn weg terug. Nog even probeer ik mee te liften met een jong stel, maar ze gaan niet naar het station. De beveiliger buiten heeft geen idee of er een kortere route naar de perrons is. Sterker nog, hij spreekt maar amper Duits. ‘Daarginds is Freiburg…’ begint hij. Van Bahnhof Titisee (dat je letterlijk kunt zien liggen!) heeft hij geen notie. Wat raar. Ik bedank hem evenwel maar en loop gewoon dezelfde weg terug die ik ben gekomen. Hoewel dat een donkere route langs de straat is kom ik gelukkig meer voetgangers tegen. Binnen tien minuten sta ik op het station.

Google Maps is een beetje warrig over mijn opties. Ik schijn de laatste trein net te hebben gemist, maar over veertig minuten gaat er nog een bus. Veertig! Hallo! Gelukkig zie ik dat bevestigd op de vertrekstaatjes en ga ik maar rustig op een bankje bij de halte mijn boek lezen. Zodra de bus het vak binnenrolt komen er meer toeristen de aangrenzende Kneipe uit wandelen. Nederlanders met een kleuter (op dit uur!) en een jongen die zegt uit Frankrijk te komen, en alleen Amerikaans Engels spreekt. Gelukkig kan ik met de chauffeur gewoon converseren in Duits, dus ik laat mooi aan niemand merken dat ik van Nederlandse origine ben. We slingeren terug langs de oever van de Titisee, de bergen in, en zoals gevraagd zet hij me keurig af bij Bärental: Bären. Recht tegenover mijn huis. Heerlijk!

Ik stap mijn kamer binnen, app bij een laatste wijntje nog wat met Michel. Nadat ik mijn badkleding te weken heb gelegd (zoals dat hoort, uit de tijd dat er nog tonnen chloor in zwembaden zat), bespeur ik een vrolijke kleine spin boven mijn stapelbed. Ik wil hem buiten zetten maar dan kruipt hij giechelend terug tussen het houten plafond. Ja, hallo, daar ga ik niet pal onder slapen. Ik verplaats mijn bed dus naar het onderbed, makkelijker met in- en uitstappen ook. Daarna is het tandjes poetsen en oogjes toe.

zaterdag

Vandaag is het bij het opstaan al ietsje zonniger dan gisteren. Dat hoort ook, volgens de weersvoorspellingen. Ik vind het mooi genoeg om vandaag naar Aha te gaan. Dus draai ik de gewoonlijke riedel af – minus het verzorgen van de poezen.

Ik zet de koffiepot aan voor twee grote koppen koffie. Dan bak ik mijn eieren met spek en peper. Zodra alles klaar is zet ik me aan tafel met wat te lezen. De zon komt langzaam achter de bergen vandaan, de wolken blijven redelijk weg. Mooi.

Na twaalven loop ik naar het treinstation. Dat is echt maar een kippeneindje. Het stationsgebouw piept prachtig tussen de bomen door. Ik ben er ruim op tijd. De trein arriveert op spoor twee. Ik stap samen met twee heren in. Het merendeel van de reizigers is toerist. Zo rollen we langs Altglashütten-Falkau naar Aha. Twee stops over een talud door het naaldbomenbos.

Bij Aha gaat er nog een groep jongeren uit, die gelijk naar het naastgelegen meer wandelt. Daar wordt driftig gevaren met kleine zeilbootjes. Ik wandel rustig naar de waterkant, want ik wil even zitten. Ik verschalk gelijk even een gesmeerde boterham, het is tenslotte wel lunchtijd. Ik kijk een beetje naar de bootjes op het meer en figolier ondertussen uit wáár het plaatsnaambord van Aha zou kunnen staan. Vast een heel eind buiten de dorpskern, aan de weg waar men strak tachtig rijdt…

Ik blijk het mis te hebben, en ik weet ook gauw waarom. Het welbekende grote gele plaatsnaambord dat ik zoek, bestaat niet. Google Streetview helpt me. Er bestaan richtingsborden met meerdere namen, voor alle Aha’s (Ober-, Unter-, en Aha zelf), maar het begin van de dorpskern wordt louter aangeduid met een klein groen bordje ter hoogte van de fietstunnel… waar ik net onderdoorliep. Aha!

Precies, dat geeft je dus in dit dorp een terechte Aha-belevenis.

En: soms vind je niet wat je zoekt, omdat je zoekt naar het verkeerde: naar dat wat niet bestaat. Zodra je weet wat je zoekt, vind je het bijna per direct. Levenslessen, mensen.

Ik wandel met gemak naar het groene bordje, dat langs het fietspad sta. Meerdere grinnikende fietsers passeren me terwijl ik ruim de tijd neem om een jolige ‘Aha!’ selfie met het Aha-bordje te maken. Dit wilde ik al vanaf de dag dat ik deze trip boekte, en nu staat het erop. Tijd om ergens anders heen te wandelen.

Het is weer wat bewolkt geraakt, maar niet ernstig. Ik zie op de routebordjes dat ik door het bos naar de uitspanning ‘Köhlerei am See’ lopen kan. Dat is maar twee kilometer door de bossen en je kunt er lekker eten. Dat ga ik daar maar doen dan!

Het grootste deel van het wandelpad leg ik met gemak af. Er is één stuk waar een lang rood-wit afzetlint mij de doorgang belet. Ik zie achter het lint geen reden waarom ik daar niet zou kunnen lopen. Ik hoor hoger op de heuvel wel geluid van bouwwerkzaamheden, zoiets. Nouja, als er iets gevaarlijks is (een beer, bijvoorbeeld!) dan zie ik het zo wel. Ik duik onder het lint door en vervolg mijn weg.

Na een kleine kilometer waarop helemaal niks gebeurt kom ik weer een afzetlint tegen. Een mountainbiker en zijn zoon staan er wat bedremmeld bij. ‘Er is daar nog een eh, lint’ meld ik ongevraagd, als ik zie hoe verbaasd ze zijn dat ik zomaar aan kom lopen. ‘Maar ertussenin is niks dat je tegenhoudt.’ ‘Okay’ mompelt de vader, en zowel hij als zijn zoon glippen met hun fiets onder het lint door. Succes.

Mijn verdere route volgt nog een stuk het treinspoor en buigt dan naar rechts af, de bossen weer in. De zon breekt weer door en het is werkelijk heerlijk om te wandelen. Ik doe mijn windstopper uit en bind hem om mijn middel. Mountainbikers en joggers komen langszij.

Dan bereik ik ‘Am Köhlerei’ en zet me op het zijterras. Lekker in het zonnetje, ver weg van de kinderspeelplaats. Al gauw krijg ik een lekkere kom pompoensoep, brood, en een glas Aperol Spritz voor mijn neus. De wolken trekken weer weg, de windstopper kan uit blijven. Ik zit heerlijk in de warme zon van alles te genieten.

Maar, ik moet toch ook weer verder. Dus reken ik af, doe nog een pipi, en vervolg mijn weg door de bossen. Ik volg zo’n beetje het treinspoor, met als volgende plaats Altglashütten. Ik wilde nog iets kopen bij de Edeka, maar ik zie al gauw dat dit dorpje te klein is voor een supermarkt. Doorlopen dan maar. Het is volgens de bordjes nog maar twee kilometer naar Bärental, dus ik ga niet op de trein wachten. Lopen is leuker.

Het gaat het dorp uit, over een lange weg door een breed open dal. Als Bärental zo dichtbij ligt, zou ik de hoogst gelegen huisjes toch al zo’n beetje moeten zien, of niet? De lucht is weer bewolkt geraakt, de wind steekt wat op en ik trek mijn windstopper tot aan de kin dicht. Als het maar niet gaat regenen, daarvoor heb ik geen jas meegenomen. Ach ja, het is nog maar twee kilometer naar huis. Ik banjer door het open veld en voel dat ik toch al wel weer een pipi moet. Als je eenmaal alcohol op hebt, moet je vaker. Dus ik passeer gemoedelijk een vader met zijn drie kinderen en zet daarna gehaast koers naar een muurtje van stammetjes brandhout. Ik spring erachter en doe mijn zaken. Dat was in het open veld hiervoor best wel onmogelijk. Nou, nu hoef ik voorlopig niet meer… toch?

Ik loop het bos weer in en kom weer dichter bij het treinspoor. Links en rechts van het pad zijn zompige kikkerpoelen. Op één plek is zelfs een houten vlonder gelegd, zodat je als wandelaar en fietser niet door enkeldiepe blubber hoeft te waden. Ik wandel door en voel alweer dat de volgende pipi nadert, dus kijk ik uit voor een plekje. Dat vind ik vlak voor de onderpassage van het treinspoor, in een verhoogd bosje met kerstboompjes. Het lijkt wel een troon, zo mooi. Als er nu maar niemand langskomt.

Dat gebeurt wel. Ik hoor ver rechts van me geluid dat snel nadert: een mountainbiker. Bewegen doe ik me niet: de man heeft zijn ogen strak op de route gericht en ziet mij helemaal niet in het sparrenbosje gehurkt zitten. Mooi! Ik kan weer verder.

Achter het treintunneltje gaat de weg linksaf en zie ik in de verte al de belachelijke rode bollen op het dak van café Schwarzwaldmaidle. Ach, het is een duidelijke landmark, en het hoort bij het Schwarzwald. Ik ben blij dat ik bijna thuis ben.

Ik ga nog even de Lidl in (die ook aan deze kant ligt) en kom prompt in een hele kudde zaterdagmiddag-inkopers terecht. Wat een chaos. Ik vergeet ook nog wat, dus mag twee keer in de rij staan. Dan kan ik mijn laatste kilometer naar huis lopen.

Door puur toeval zie ik fietsers bij een onderpassage verderop staan. Hé, onder de weg door, dat scheelt één gevaarlijke oversteek! Ik wandel door het mini-parkje – eigenlijk meer een lullig vijvertje met een pad eromheen en een schiereilandje in het midden met één boom en één bankje, vraag mij niet waarom – en ben zo weer thuis.

Ik trek mijn wandelschoenen uit en plof op de bank. Ik ben gaar, gaar…. gaar? Hoe kom ik zo? Net wandelde ik nog! Ik word met de minuut vermoeider. Mijn buik rommelt en ik heb naarstig zin om in bed te gaan liggen. Dat doe ik dan maar. Gek toch, dat ik me zo slecht voel?

Tegen tienen word ik weer wakker en wil een film downloaden, maar ik zie dat ik er nog twee op mijn harde schijf heb staan. Ik kijk dan maar ‘Don’t Tell Mom the Babysitter’s Dead’ uit 1991, die veel leuker blijkt dan ik me altijd heb herinnerd. Een vlotte film met welgemeende interacties, zonder over the top te zijn (voor zo’n film dan, hè). Heerlijk. Nu kan ik wel slapen.

zondag

Vandaag ben ik oprecht blij als ik tegen acht uur wakker word. Zon! Opgewekt kom ik mijn bed uit en zet ik koffie, bak mijn eieren, en ga eens lekker zitten ontbijten. Ik lees nog een half uurtje in mijn boek en probeer tevergeefs een nieuwe scheur in mijn rugzakje te herstellen. Helaas, de stof scheurt spontaan opnieuw uit als ik de tas na het fiksen weer inpak. Dan doe ik dat thuis wel een keer, waar ik meer materiaal heb dan hier.

Vandaag wil ik niet naar een toeristisch oord. Het is namelijk zondag en dan is het op die plaatsen retedruk. Dat wil ik vermijden. Vandaag wil ik eens kijken hoe ver ik lopend in de richting van Titisee kan komen, ofwel langs het meer zelf, of langs de ‘Hohenweg’ die ik gisteren op een bordje zag staan.

Google Maps geeft me meerdere opties en is niet al te nauwkeurig. Ik vind wel wat. Eerst loop ik weer naar het treinstation, en vanaf daar dit keer linksaf naar beneden. Achteraf gezien moet er ook een pad bovenlangs zijn geweest, maar dat heb ik gemist. Ik loop geleidelijk aan de berg af en beland op een lagere alm aan de weg. Hier zijn nog wat Gasthöfe met bijbehorende bushalte. Ik kom een fietsend echtpaar tegen dat mij net bij het treinstation ook al gedag zei. Leuk, dat die wegen hier elkaar telkens kruisen.

Ik sta op een prachtige heuvel en heb naar het westen uitzicht tot aan de Feldberg en de Seebuck. Ik herken ze aan hun torens. Ik wist niet dat ik er zó dichtbij zat met mijn vakantieadres! Het voelt heel verleidelijk om daar een volgende dag heen te wandelen…

Maar, vandaag ga ik eerst noordoostwaarts. Ik volg een nauw paadje door bos en veld totdat ik weer aan de grote weg sta. Ah, het was aardig. Nog snel even een pipi achter een boom, voordat daar de komende paar kilometer geen onbeschutte plek voor is. En ik blijk gelijk te krijgen. De volgende drie kilometer leg ik af over een smal, minimaal verhoogd voetpad langs de provinciale weg, waar auto’s, motoren en vrachtwagens met dik tachtig voorbijscheuren. Over dit beschamende flardje asfalt komen me ook nog eens fietsers tegemoet. Hoewel er aan de rechterkant van de weg een prachtig gebied met velden ligt, loopt daar geen pad doorheen. Gelukkig maar dat de zon aan deze kant van het dal heerlijk schijnt, anders was dit deel van de route veel minder prettig geweest.

Eindelijk, bij de jeugdherberg kan ik weer rechtsaf het veld in. De weg loopt in eerste plaats naar camping Bankenhof, die op deze zondagmiddag afgeladen vol is met toeristen. Ik waad ongemakkelijk door al het dagjesvolk heen. Om de bocht gaat het naar links richting Titisee. Rechts zie ik een pad omhoog gaan naar… Bärental. Drie kilometer maar! Ik ben heel benieuwd waar ik dan uitkom, maar dat is niet voor nu.

Ik vervolg mijn weg naar links en stuit bijna onmiddellijk op een nieuwe stroom toeristen, ditmaal degenen van de verderop gelegen camping Sandbank. Het houdt niet op. De hele meute negerend stiefel ik door, het terrein van de camping over. Bij de cafetaria haal ik snel een espresso en doe weer een pipi. Met al dat volk hier op de weg kun je het wel vergeten om dat ergens in de bosjes te doen.

Na mijn korte stop aan het meer kan ik een breed schaduwrijk pad verder volgen naar Titisee. Ik kom weer hordes toeristen tegen, nu uit het dorp zelf. Ik loop er maar tegenin zonder me al te veel te verbazen over hoe slecht men gekleed en geschoeid is, of hoe afschuwelijk het is dat Franse toeristen geen centimeter ruimte voor je maken als je ze passeert.

Na een half uurtje kom ik bij de rand van het dorp Titisee en zie de toeristenstraat waar ik vrijdagmiddag ook zat. Nou, dan wandel ik die nogmaals door. Ik vind een snuisterijenwinkel waar ik geschikte ansichtkaartjes vind. Ze hebben ook postzegels, en ik krijg zelfs tien cent korting, omdat het druk is en ik net niet genoeg gepast geld heb. De ansichtkaarten zelf kosten maar vijftig cent per stuk (even daargelaten dat het euro’s zijn). Je kunt duidelijk merken dat de kaart-per-post op zijn retour is. Iedereen stuurt tegenwoordig direct een fotootje per app, kaartjes raken overbodig. Maar niet voor mij. Ik verstuur ze graag!

Ik wandel terug naar het water en zet me op een bankje, omdat alle strandstoelen bij de bistro bezet zijn. Ik geniet van de zon en schrijf mijn kaarten. Na een tijdje komt er een jong stelletje op het andere eind van het bankje zitten, en daarna zet een jongen zich tussen ons in. Vrijwel gelijk begint hij rijmende kreten voer Beieren te uiten. Hij is wat raar. Het stelletje loopt gegêneerd weg en er komt ook niemand voor in de plaats zitten. De nogal vocale jongen laat nog een paar keer van zich horen. Ik blijf er rustig naast zitten, hij doet me niks. Hij is gewoon wat raar, en dat weet hij vast zelf ook wel.

Als ik zin krijg om naar huis te gaan wandel ik richting treinstation. Wat kan Google me vertellen: brengt de bus, of de trein me eerder thuis? Het wordt de trein. Over twee minuten vertrekt hij, vanaf het verst gelegen spoor 4, dus even doorhollen. Ik haal hem keurig.

We tsjoeken weg, de heuvel op, het meer rond. Ik kijk nauwgezet door het raampje welke route ik net heen liep. Jammer, met de bus had ik nu precies de andere kant van het meer kunnen ronden. Het is goed zo, ik stap uit op Bärental en loop naar huis.

Weer zet ik me op de bank, en … weer voel ik mezelf belabberd. Nee, écht belabberd nu. Terwijl ik heel de ochtend tijdens het wandelen nergens last van had. Ik ben moe, voel me koortsig, wil naar bed. Maar ik wil ook nog uit eten. Dus slik ik een aspirine en schop mezelf weer de deur uit. Op naar Wälder: Genuss hier bovenop de heuvel.

Deze zaak is een luxewinkel annex restaurant. Eerst wandel ik dus rustig eens tussen de kasten met exclusieve hapjes en zogenaamd lokale spijzen. Het meeste is gewoon een regulier potje of zakje bestickerd met een Schwarzwaldkenmerk. Ik trap er niet in. Ze hebben hier geen pistachecrème dus ik zie niet in waarom ik hier iets zou moeten kopen, als het al in mijn tas mee naar huis zou passen.

Ik ga de trap op en zet me in het restaurant aan een leuk tafeltje met uitzicht op het achterterras. Voor buiten zitten is het net iets te koud. Ik denk dat ik gewoon even wat eten moet, en dat blijkt me ook wel goed te doen. De gerechten zijn smakelijk en veel, waardoor ik het toetje achterwege moet laten. Voldaan, maar alsnog met lichte hoofdpijn, stiefel ik de vijfhonderd meter weer terug naar huis.

Ja, echt, het is pas acht uur ’s avonds, maar ik voel me beroerd. Ik leg de telefoon aan de kant en wil gaan slapen, maar dat lukt nog niet. Ik pak de laptop er in bed maar bij opdat ik nog even mijn reisverhalen kan tikken, dan hoef ik daar morgen niet al te lang voor thuis te blijven. Want morgen, op de rustige maandagochtend, wil ik eindelijk naar de Feldberg!

maandag

Ik heb vannacht lekker geslapen en ben weer wakker met de eerste stralen van de zon. Ik lig wat in bed te internetten en kom er dan uit. Snel de verwarming aan en warme kleding, want met een nacht de verwarming uit is het hier maar zeventien graden. De normale verwarming ruist en daar kan ik echt niet bij slapen, net als de koelkast wanneer ik die op standje vier zet. Eerst hield ik de koelkast daarom ’s nachts helemaal uit, maar op standje twee is het nog wel te doen: dan slaat hij eens in het uur zachtjes aan, en meestal slaap ik dan toch al. In de kamer staat ook een elektrische kachel, die lijkt op een enorme zwarte flatscreen TV. Die laat ik ’s nachts sowieso niet aan.

Ik loop even naar buiten en bemerk dat de houten tuinstoeltjes omgevallen zijn. Dat moet een aardige vogel zijn geweest, die dat heeft kunnen omkeilen. Misschien wel een beer (grapje).

Ik maak ontbijt, vergeet nét niet om mijn ondergoed in de gootsteen te wassen, en koekeloer dan eens op mijn telefoon. Ik wil namelijk deze week nog wel een keer paardrijden, het liefst over een heuvelrug met mooi uitzicht. Onder in het dal is een stoeterij met fokmerries, die komt wel naar voren als ik zoek op ‘paardrijden’ maar ik denk toch echt niet dat ze allerhande ruiters op hun dure merries naar buiten sturen. Ik denk zelfs dat ze helemaal geen toeristen willen, de dames zouden nog van de leg raken. Dus kijk ik verder.

Boven op de heuvel hier, achter de LIDL, schijnt een paardenstal van een familie te zitten. Ik heb ze eerder deze maand al gemaild met mijn verzoek, maar niks teruggehoord. Op hun website staat lang en breed dat ze van alles met paarden doen (voor kinderen weliswaar). Ik ben niet heel verbaasd hoor, want hier in Duitsland zijn mensen niet zo digitaal behept. Communicatie gaat hier zelfs nog wel eens per fax. Dus… dit zullen wel zulk soort mensen zijn.

Toch wil ik nog wel rijden deze week, dus ik haal eens diep adem en pak de telefoon. ‘Hallo?’ klinkt het ver weg (andere kant van de heuvel) met wat ruis op de lijn. Ik heb die Mutti aan de lijn. Ik vertel haar dat ik op vakantie ben en me afvroeg of ze ook buitenritten doen. ‘Nee, totaal niet meer…’ zegt ze. ‘Okay, na gut, schade’ zeg ik gemoedelijk, en laat wat stilte. ‘Doch, kannst du heute Abend?’ begint ze. Ja, natuurlijk kan ik vanavond. ‘Wie schwer bist du?’ Ik lieg er vijf kilo af en hoor haar twijfelen. ‘Ja want ik heb IJslanders… en je mag niet te zwaar zijn… hoe lang rijd je?’ ‘Dertig jaar.’ ‘Oh. Na gut dan kannst du auf mein Tinker.’ Ze legt nog uit dat ze onlangs een dame op bezoek had die negentig kilo en bepaald niet sportlich was, die moest ze nee verkopen. Dat snap ik. Ik leg uit dat ik wél sportlich ben (toch?) en nog regelmatig op C- en D-pony’s rijd. Ze vindt het okay. Vanavond om vijf uur moet ik er zijn, achter de LIDL bij de grillhut (klinkt wild, niet?). Ik hoop maar dat ze een cap voor me heeft en dat ik er sportlicher uitzie dan ze door de telefoon kan inschatten.

Zo, nu eerst maar eens de bus naar de Feldberg, en bijtijds weer terug. Én hopen dat ik me vanavond niet zo ziekjes voel als de laatste avonden.

Ik doe nog een wasje, ik ruim nog wat op, want ik mis net de bus van acht over tien naar de Feldberg. Die komt ook pas om .19 langs, maar gemist is gemist. Dus sta ik braaf te wachten op de bus van 8 over 11, en die komt om .20. Je leert hier nog eens wat.

De bus is ook mudjevol, net als die van laatst in tegengestelde richting. Ik prop me er bij in door de middendeur (bussen, zónder harmonica, hebben hier drie deuren!) en blijf rustig in het middenpad staan. Ik hoef maar een paar haltes mee naar de Feldberg, joh, ik zou het bijna gaan lopen. We cruisen door naar Bärental Bahnhof, waar zo mogelijk nog wat toeristen instappen, en dan gaan we recht-zo-die-gaat over de provinciale weg naar Feldberg. De bus is eigenlijk gewoon afgeladen vol met schoolkinderen met veel te grote duffeltassen. Vooral een blond meisje met een enorme tas met roze eenhoorns erop kijkt mij voortdurend stralend aan. Zodra we om wegwerkzaamheden heen gereden zijn (nu weet ik ook waarom die bus van laatst zo enorm laat was: file op de doorgaande weg), biedt ze me met moeite de plaats naast haar aan. Haar tas kan simpelweg niet weg, maar toch denkt ze dat ik daar nog wel bij pas. Wat lief. Ik zeg dat ik wel blijf staan, omdat ik sowieso nog veel ga wandelen vandaag. Ik vraag haar daarop of ze paardrijdt. ‘Ja’ antwoordt ze gretig. ‘Wir haben’ne eigene Hof. Ich habe zwei Pferde, und die rest is Pension.’ Okay. Ik zeg maar dat ik zo glücklich ben dat ik een Reitstall achter mijn huis heb, maar hier kan ik natuurlijk niet tegenop. Ik vind het nu eerder zielig dat dit meisje kennelijk een week zonder haar geliefde paarden moet.

Bij een soort jeugdpension halverwege de Feldberg moeten alle kids eruit. Ze tuimelen met hun veel te grote bagage de bus uit, we keren om, en we gaan de Gipfel op. Dat kondigt de buschauffeur nog even extra aan, zodat we niet allemaal de schrik krijgen dat we nu al teruggaan naar Titisee.

We rollen verder de berg op en draaien dan onderaan de Seebuck mooi een rondje. Alle toeristen, inclusief ik, verlaten de bus. Het is prettig warm, de lucht is strak blauw, Nordic Walking stokken worden in de aarde geprikt en iedereen stiefelt een kant op. Zo ook ik.

Natuurlijk moet ik gelijk al eerst een pipi, dus dat doe ik bij de uitspanning onderaan de heuvel. Er hangt een heuse poster met ‘Selbstgemachte Kuchen von Tanja’ buiten en binnen zie ik de bewuste vrouw achter de toog. ‘Ah Sie sind Tanja!’ ze straalt gelijk en laat me zonder verder betalen gelijk naar de wc gaan. Toch koop ik toch nog een dubbele espresso en zo’n lekker stuk taart van haar. Hopla, even op het terras suiker happen, daarna lekker omhoog.

Ik pak het pad aan de rechterkant van de heuvel, dat steil omhoog gaat. Ik ben hier echt vijftien jaar niet geweest, en dat was in dichte mist, en daarvoor alleen als klein kind. Maar Heidi als ik ben loop ik zonder enig probleem de juiste route omhoog. Ik ken dit gebied als mijn broekzak, hoewel ik er dus nooit kom – vraag mij niet hoe.

Ik kijk nog even om en zie op het dak van de gondelbaan een hele trits sneeuwkanonnen staan. Klopt ook, dit is een skigebied. Even verder passeer ik een heel kunstmatig vierkant waterbekken, dat nu bijna droog staat. Later leer ik dat dat inderdaad het waterbekken voor de sneeuwkanonnen is. Ha, goed gegokt, en ik ski niet eens.

Halverwege de steile route kom ik een stel met een poedeltje tegen. ‘Hab überlegt, (dat zeggen Duitsers altijd als ze bij zichzelf te rade gaan) es ist steil, nicht?’ lacht de man me toe. ‘Ja’ kaats ik terug ‘ich bin mein Mann schon untern verloren’ en ik kijk quasi-zielig naar beneden. Daar schiet zelfs de hond van in de lach. ‘Nee, quatsch’ lach ik terug en vervolg mijn weg.

Maar even zonder gekheid: het is echt warm. Ik heb mijn windstopper onderaan al uitgedaan en om mijn middel gebonden, maar dit vraagt om nog meer laagjes strippen. Als ik eindelijk, eindelijk boven ben, bij het Bismarckdenkmal, trek ik mijn trui uit. Surprise, daar heb ik nog een t-shirt onder. Alles merinowol, heerlijk. En wat nog heerlijker is: mijn windstopper past netjes opgerold onderin mijn rugzakje. De merinotrui erbovenop, dan mijn brood en andere kleine zaken. Ritsje dicht, ta-da! Het tasje draagt nog steeds licht en toch herbergt het al mijn warme en droge kleding. Er mag nu gerust een windvlaag en een regenbui komen en ik ben binnen vijf minuten helemaal safe. Nouja, toch, liever niet.

Ik hang mijn tas weer om en neem een slokje water uit de Camelbak. Ook díe verkeert nog in de tas, het slangetje netjes naar buiten door de daarvoor bestemde opening. Ik ben trots op mijn goedkope (jawel, LIDL) maar zeer complete lichtgewicht wandeluitrusting.

Zo wandel ik verder naar de Feldbergturm, want hoe geweldig ik ook mag zijn, ik moet al wel wéér een pipi. Dus laat ik bij de toren, die het Schinkenmuseum (jawel, het ham-museum, snapt u) herbergt, mijn liefste glimlach zien, en ik mag gratis naar de wc. Deze wc, gelegen op de tweede verdieping, heeft wel prachtig uitzicht. Ik maak er maar even een foto van voor ik mijn behoefte doe.

Ik weet niet waarom andere mensen daadwerkelijk dit museum in gaan, maar als het is om naar de wc te mogen, dan ga ik ze niet wijzer maken dan ze zijn. Ik weet in ieder geval dat je met lief lachen alle 427 bijzondere hammen mag overslaan en gewoon gratis mag pinkeln.

Zo, nu op naar de berg waar ik eigenlijk voor gekomen ben, tevens grootste misvatting van dit gebied: de Feldberg. Waar ik mij namelijk tot nu toe op bevond heet simpelweg de Seebuck. De Feldberg ligt erachter en kan beréikt worden via de Seebuck. Voor de goede orde loop ik dus nu de route over het ‘zadel’ tussen de twee bergen en bezoek ook echt de berg waar hier de hele ganse regio naar genoemd is.

Na een lekker kwartier wandelen met fenomenale uitzichten – zo helder, je kunt gewoon een strak rijtje besneeuwde alpentoppen aan de zuidelijke horizon zien – bereik ik de top. Ja, hier kan ik vast wel weer een pipi…? maar niets blijkt minder waar. De geweldige Feldberggipfel biedt ruimte aan maarliefst twee grote gebouwen die restaurants lijken maar het niet zijn – en daarbij omheind zijn met fiks afschrikwekkende waarschuwingsborden. Niet dicht bij komen, en zeker niet denken dat hier een Klo te vinden is. Waar je wel mag komen is een verhoogd rond terras met zes bankjes en een richtings-tableau. Ik zet me dus maar op één van de bankjes, eet een boterham, lees mijn boek van Bill Bryson uit, en hoop dat mijn pipi vergeet dat hij er was. Helaas. Ik moet toch echt een beetje.

Ook wil ik nog een stukje rond de top wandelen, zoals ik ooit ook bij de Belchen heb gedaan. Dus ik verlaat het terras en sla een pad schuin naar beneden in. Lager en lager voert het me. Overal prachtige alpenroosjes, hier en daar een sparretje en een verwilderd struikje. Op een gegeven moment is er niemand meer om me heen en ben ik buiten zicht van de bankjes. Ik pak mijn kans en hurk achter een onschuldig kerstboompje. Het kuiltje waarin ik zit doet mij vermoeden dat al meer mensen dit idee hebben gevat. Een minuutje later ben ik van mijn ongenoegen af en ligt er een klein stukje groene tissue verstopt onder het boompje.

Gelijk komen er alweer vier senioren met Nordic Walking sticks aan. Ik speur op Google Maps, maar die wil gek genoeg niet tonen waar deze route precies heen gaat. Slecht bereik hier. Ik vermoed dat ik alleen maar naar beneden loop, en dat wil ik niet. Dus keer ik om en haal de oudjes al gauw weer in. Het is tegen drie uur, mijn gevoel zegt dat ik zo ongeveer terug naar de bus moet.

Dus wandel ik het prachtige stuk, nu iets sneller, terug naar de Seebuck. Ergens moet ik daarvoor onder een Zaun door, het strenge bordje ‘vooral de paden niet te verlaten’ negerend, en piep ik na honderd meter weer onder zo’n stroomkabeltje door het juiste pad op. Wat er nou op die honderd meter onbegaanbaar was zal ik nooit weten. Er komt ook niemand me een boete uitdelen dus ik stiefel lekker door.

In de verte liggen koeien, vlak aan het pad. Ik film hun gezellige geklingel, wat verdacht veel lijkt op mijn favoriete wekkergeluid. Ik herinner me die dag dat ik hier met Wilco liep, vastberaden om de Feldberg te zien, helaas overvallen door mist zo dicht als erwtensoep. Door- en doornat waren we, zonder ook maar iets hierboven te hebben gezien, met geen flauw idee waar we waren. We kruisten hekken en slenterden over paden, compleet ongewis van al het moois om ons heen – tot we vol schrik op deze vriendelijke koeien stuitten, midden op het pad. Ook de Feldbergturm verraste ons door plotseling uit de mist op te duiken, en toen we kort daarna het kabelbaanstation zagen (hoera, warmte, snel naar beneden) bleek dat die om vijf uur ’s middags zijn laatste gondels naar beneden stuurde, en het was precies één over vijf. Wilco’s herinneringen aan de Feldberg kunnen niet bepaald rooskleurig zijn.

Vandaag ben ik hier, en zie ik met een ironische glimlach rond mijn mond hoe wij hier verdwaald moeten hebben gelopen, en ik denk gelukzalig: vandaag is niet díe dag.

Ik ben inmiddels weer bij dat bewuste kabelbaanstation en wil graag met spoed naar beneden. Helaas, mijn toeristenticket werkt niet op het poortje, en er zit niemand achter de kassa. Bovendien kost een rit 10 euro. Joe hoehoe, ik ga wel lopen. Ditmaal wel het andere pad.

Ik ben nog geen honderd meter naar beneden of ik merk dat ‘dit pad’ dat volgens mijn herinnering in flauwe bochten naar beneden slingert, niet meer als zodanig bestaat. Het pad leidt nu ergens naar de Todtnauer Hütte en gaat me zeker niet binnen tien minuten naar de bushalte onderaan brengen. Ik ga dus terug.

Gelukkig komt er net een medewerker uit het hokje van de kabelbaan lopen, en ik vraag hem hoe ik aan een ticket kom. ‘Verkopen we bij de kassa’ lacht hij. ‘Maar daar zit niemand’ roep ik terwijl ik er toch heen loop. ‘Ik wel, zo’ lacht hij, en ik lach terug. Voor acht euro mag ik met een gondeltje naar beneden, het is me toch wat.

Terwijl ik naar beneden schommel vind ik uit dat het nu 15:19 is, en dat om .30 een bus terug naar huis zal gaan. Ik moet nog twee minuten rennen naar de halte, dus laten we alsjeblieft gewoon naar beneden schommelen. U begrijpt: dat gebeurt niet. Ergens twee palen voordat ik het dalstation bereik, hangen we stil. Er is vast ergens bovenaan een dikke dame die instappen moet en waarvoor ze de hele lift stilzetten. Ik smeek dat het ding maar snel doorgaat. Gelukkig, mijn gondel bereikt het dalstation om 15.24. Ik spring eruit en hol op een drafje naar de halte. Daar zijn al zeker dertig mensen verzameld.

De bus is op tijd, we proppen ons er allemaal in, en zo zoeven we weer naar Bärental. Ik laat me er luxueus recht voor mijn huis uit zetten en phew, jawel, ik ben ruim op tijd thuis.


Het is naar mijn gevoel nog lekker warm, dus ik ga met korte broek en t-shirt in mijn tuintje zitten. Helaas, daar is al schaduw, dus binnen enkele minuten zit ik te rillen. Okay, ik moest me toch omkleden naar paardrij-outfit, dus dat doe ik nu gelijk maar. Speciaal hiervoor heb ik een legging en mijn reisschoenen meegenomen. Zelfs de sportbeha komt van pas.

Voor ik het weet is het al half vijf en wordt het tijd om te gaan lopen. Ik ga op de bonnefooi, wel met mijn warme windstopper, richting Lidl. Daar loop ik achterlangs, over het treinspoor, en zie dan in de verte al de grillhut. Verse paardenmest doet me vermoeden dat ik in de goede richting ben. Het moet ergens vanaf de weg te bereiken zijn, dus ik loop door tot ik op de glooiende heuvel weer boerderijen zie. En jawel! Nadat twee vaders met kindertjes in rijtenue me tegemoet gekomen zijn, en ik nog heel wat meer paardenmest langs de kant ben tegengekomen, sta ik opeens oog in oog met een grote Tinker: King. Nieuwsgierig staan hij en een kleine zwarte pony me vanuit een weitje aan te staren.

Ik loop verder naar de boerderijen en ga op goed geluk de eerste links binnen. Daar loopt een aardige dame met blond krullend haar. Ik stel me voor en vind uit, dat zij, Karin, de dame is die ik vanochtend gesproken heb. ‘Nou goed, kan ik ergens mee helpen?’ vraag ik. Het blijkt dat ze al twee paarden klaar en opgezadeld heeft. Voor mij een klein formaat Tinker die veel weg heeft van ‘onze’ Booch. Voor haarzelf een bonte IJslander. Ik becomplimenteer haar om haar mooie woning zo, maar ze wuift dat gelijk weg. Ze maakt hier het huis schoon voor de mensen, en in ruil daarvoor mag ze al haar paarden stallen. Haar twee dochters helpen mee, al zit de oudste, reislustig als ze is, nu elders in Europa.

‘Korte waarschuwing’ zegt ze me nog terwijl ik vanaf een stoel opstijg. ‘Teddy is nieuw in de groep, ik heb hem pas sinds vorig jaar. Hij is nog wat fris. Hij kan wat snel zijn.’ Okay. Teddy vindt het allemaal maar prachtig en zet geen stap verkeerd. Ik hoop dat ik niet te zwaar ben, maar als ik voel hoe energiek het paardje onder me stapt, heb ik daar eigenlijk geen twijfel over. We maken een grote rondrit terwijl Karin aanwijst waar en hoe ze dagelijks de rit met kleine kinderen maakt. Dan wijken we van het pad af en gaan we dieper het bos in. Twee galopstukken en een stuk draf, kondigt Karin aan. Ik zucht al ‘poeh poeh’ want ik heb nog niet echt gegeten, en tweemaal galop klinkt als heel vermoeiend. Ik krabbel een beetje terug en zeg, dat ik allang blij ben met zo’n mooie rit door de heuvels, op een paardenrug.

Dan staan we plotseling aan de rand van een veld en Karin gaat me voor. ‘Galopje hier, volg mij maar’. Ik hoef Teddy nauwelijks aan te sporen, hij holt blij achter Lucky aan. Zijn galop is in verlichte zit prima uit te zitten, en bovenaan het weitje laat hij zich keurig terugnemen. Doe mij nog maar zo’n stuk. We gaan weer een eind door het bos, komen wat wandelaars tegen, en vliegen bij een volgend weitje weer in galop schuin door het gras. Hè, dat is leuk. De pony’s blazen en we geven ze op het volgende stuk lange teugel. ‘Heb je je Handy mee?’ wil Karin weten. ‘Ja’ antwoord ik werktuigelijk. ‘Mooi dan kun je hier zo een foto maken. Blik op de Titisee’. We stoppen op en hoog punt en ik trek voorzichtig mijn telefoon uit mijn heuptasje. Maar ja, Titiseeblick, dit heb ik gistermiddag al van beneden gezien. Dus ik maak voor de vorm wel een foto, maar ook eentje van ons samen, en van mijn schaduw te paard op het pad. Ik zeg Karin dat het me er meer om gaat om een mooie omgeving als deze te zien vanaf de paardenrug – wat mooiers kan er zijn?. Terwijl ik wat vertel over mijn manege, legt Karin me alles uit hoe het hier voor haar werkt. Welke paarden ze heeft, hoe ze aan nieuwe komt, hoe ze in de seizoenen tijd spendeert aan kinderritjes, haar bejaarde moeder, haar twee dochters, en alle vrijwilligsters die haar helpen voor de paarden te zorgen. Ze is vierenzestig en ze zou eigenlijk niet weten wat ze anders zou willen, vooropstaand dat ze al haar pony’s wil houden en gewoon gelukkig wil zijn. Ik begrijp het.

Langzaam keren we terug naar stal. Teddy gaat beduidend sneller lopen nu hij weet dat hij zo herenigd gaat zijn met zijn vriendjes in de wei. Op het laatste stuk van het pad passeren we nog een aanhangwagen, die van de warmte uitzet en een zachte ‘plonk’ laat horen. Teddy maakt een sprongetje, maar is verder braaf. ‘Yep’ zeg ik tegen Karin ‘goed paard heb je gekocht.’ en zo sluiten we de rit af. Ik help haar de pony’s in de wei zetten, en wacht terwijl ze haar eigen IJslander, plus de pony voor haar dochter, eruit haalt. Haar dochter komt aanlopen en neemt de pony over om er nog een ritje mee te gaan maken.

Bij de stal bedank ik Karin, reken af voor de rit, en ga weer wandelend naar huis. De avond valt net, het wordt langzaam kouder.

Bij de LIDL haal ik mooi nog even een aanvullend doosje eieren en een extra doos pralinés. Paracetamol hebben ze hier niet, dan moet mijn witte wijn me maar van mijn lichte hoofdpijn af helpen. Ik wandel naar huis met wijn en chocolade en plof na een warme douche lekker op de bank. Zo, dit was een goede dag!

dinsdag


Notice: Undefined index: alt in /home/adventur01/domains/adventura.nl/public_html/wp-content/plugins/adventura-cuore/adventura-cuore.php on line 253

Notice: Undefined index: alt in /home/adventur01/domains/adventura.nl/public_html/wp-content/plugins/adventura-cuore/adventura-cuore.php on line 253

Notice: Undefined index: alt in /home/adventur01/domains/adventura.nl/public_html/wp-content/plugins/adventura-cuore/adventura-cuore.php on line 253

Vandaag word ik weer wakker met felle zonnestralen in mijn kamer. Wat heerlijk! Ik slinger me uit bed en weet nog net een trui aan te trekken voordat ik de deur naar buiten opendoe. Ik bekijk de mezenbolletjes en bespeur dat de onderste gewoon compleet leeggeroofd is, netje kapot en al. Misschien toch een beer…?

Tijd om te ontbijten. Ik maak weer koffie, een luxe ei met spek en peper, en smikkel mijn ontbijt op. Het plan is vandaag om naar Todtnau te gaan. Daar is niet alleen al geruime tijd een kleine waterval (die ik al ooit eens heb proberen te bezoeken) maar tegenwoordig ook een hangbrug over de waterval én in het dorp zelf een zomerrodelbaan. Ik hoef dus alleen maar naar Todtnau en ik kan me een dag vermaken, wat mooi.

Ik ga om elf uur weer op de bus staan wachten en die komt dit keer om .22, maar veertien minuten te laat dus. Hij zit zoals gewoonlijk weer mudjevol. Ik prop me ergens bij de middendeuren er weer in en doe bij elke stop een moeilijk stoelendansje met de meneer voor me, die zo ellendig is dat hij de hele rit op zijn rollator-zittinkje hangt. Bij elke stop jammert hij harder. Gelukkig moeten hij en zijn vrouw er bij de Feldberg uit.

Vanaf daar is het rustiger. Ik verschaf mezelf een zitplaatsje en laat me meevoeren naar Todtnau Busbahnhof. We komen door werkelijk prachtige, nauwe dalen. Het doet me aan de streek rond Massamarittima denken, maar dan zijn de bergen aan weerskanten veel steiler. Nu en dan zeilen we weer een bocht om en gaapt er aan de linkerkant een fabuleus diep dal, met in de diepte echte Schwarzwalder boerderijen en grazende koeien. De skidorpen aan de route hebben nog geen aanloop, ze liggen er nog loom bij.

Na deze prachtige rit rollen we Todtnau binnen. Ik moet er een keer geweest zijn, maar ik herinner me er niks meer van. Misschien hebben Wilco en ik dit oord wel helemaal nooit gevonden omdat toen de weg langs Geschwend verbouwd werd. Ik kan me in ieder geval geen details hier herinneren. We gaan een viaduct over en keren dan linksom eronderdoor, het oude busstationnetje op. Het is net tegen twaalven, ik heb alle tijd. Om .29 zal er een bus doorgaan naar Kirchzarten, en onderwijl de stop ‘Hangloch’ aandoen, waar de nieuwe hangburg gesitueerd is. Ik heb nog even tijd om naar de Edeka op de hoek te gaan.

Daar vind ik niet wat ik zoek – Kalte Heidi-gin – maar wel een ander leuk souvenirtje voor Michel. Ook neem ik een Blistex en een lekker blok pepermunt-Rittersport mee. Oh, hoe houd ik van de ochtend, waarop je nog alle kanten op kunt! Ik slof lekker door het zonnetje terug door het Busbahnhof, naar de toerbus die ons kennelijk noordwaarts gaat brengen. De bestuurder ziet naast mij een heel volkje aan schoolkindertjes staan en vraagt ze allemaal waar ze heen moeten. Braaf antwoorden ze elk hun halte, en bij elke vraagt hij of ze weten hoe ze vanaf daar verder moeten lopen. De bus doet namelijk alleen de haltes aan de grote weg aan, en hij klinkt alsof hij de kinders niet aan hun lot over wil laten. Gelukkig weet elke kleuter (inclusief typisch Duits bomproof schoolrugzakje met rolkooi) precies te vertellen waar ze heen moeten vanaf hun halte, dus hij keurt het goed.

We stappen allemaal in, uiteraard komen er nog wat verstekelingen aanrennen als we net het stationnetje uitzeilen, en daar gaan we dan. Terug onder het viaduct door, het dorp uit. Ik volg op Google Maps waar we heen gaan en waar ik eruit moet. Dat blijkt precies te kloppen. Ik zwaai de buschauffeur uit en sta langs de weg. Hoezee, hier is de hangbrug gelijk al. Ik ga eerst even in een strandstoeltje zitten en eet de helft van mijn lunch.

De strandstoeltjes en zonnebankjes overal in dit gebied zijn echt een fantastische uitkomst. Ik heb ze nog niet eerder zo veel gezien, maar het gemak en het nut bevallen me. Strandstoeltjes (vaak met reclamebedrukking op het doek) zijn heerlijk om in neer te ploffen en gewoon een uur naar het meer of naar de bergen te kijken, al dan niet met boek. De wat meer design-y zonnebanken zijn vaak wat luxueuzer en staan op één vaste plek, maar bieden dezelfde luxe. Je krijgt gewoon zin om een tijdje op die plek te blijven hangen (en ze ruiken lekker naar hout). Dus, ik zak neer in een stoeltje, en bekijk de hangbrug vast vanaf de kant.

Hele hordes mensen wagen zich eroverheen. Nadat ik mijn broodje op heb ga ik ook naar de ingang. Daar bemerk ik dat het de 26ste is. Vijf maanden na mijn verjaardag, de dag waarop ik eigenlijk al wist dat mijn werkdagen niet meer hetzelfde zouden zijn… wat een droeve dag was dat. En hier sta ik nu, bam! Hoe gelukkig ben ik, en hoeveel zin heb ik in volgende week!

Met vrolijke zin stap ik de hangbrug op. De brug is bijna anderhalve meter breed en gemaakt van van die stalen ruitjes-voetenveegroosters, zoals ze vaak bij de ingang van een gebouw hebben liggen. Heel degelijk dus. De brug hangt aan tuien die op elke oever vasthangen in dikke stalen palen. Ja, hier is over nagedacht. Ik meen dat de brug uit 2017 stamt, maar later blijkt dat hij pas in mei dit jaar, na 9 maanden bouw, werd opgeleverd. Spiksplinternieuw dus!

Naarmate ik verder op de brug kom schommelt hij meer en meer. Verschillende hordes toeristen komen me vanaf de andere kant tegemoet. Toch komt er een moment dat ik me midden op de brug bevind en er eigenlijk geen toeristen om me heen zijn. Blij maak ik filmpjes en foto’s. Ik heb net voor deze week geleerd hoe ik verticale panoramafoto’s kan maken en dat komt me nu goed van pas. Ook maak ik twee korte filmpjes in de sfeer van de ‘luxe auto’ filmpjes die nu viral gaan: een domme blondine die met haar nagels op elk laklaagje roffelt en dan hees de naam van het automerk poekelt. Ik ga naast een oranje obstakel (zo’n bal) staan en roffel mijn korte nageltjes erop. ‘Todtnauer Hängebrücke’ kweel ik met een hees stemmetje terwijl ik zwoel met mijn ogen rol. Jelle, die de video ontvangt, komt niet meer bij. Goed, door naar het einde van de brug!

Eigenlijk wil ik nog eens op en neer lopen, maar als ik eenmaal aan de overkant ben vind ik het ook wel goed zo. De beide eindpunten van de brug wiebelen het minst, maar zijn het steilst, waardoor het een behoorlijke klauter is om tot het einde te komen. Dus rits ik mijn broekspijpen af, want het is warm, eet ik wat en ga ik dan lekker naar beneden het bos in.

Het vers aangelegde pad is breed en goed te volgen. Ook vanuit Todtnau-skigebied kun je nu rechtstreeks naar beneden. Je kunt zien dat er over na is gedacht om dit aardige watervalletje goed toeristisch aantrekkelijk te maken.

Ik kom onderaan de waterval bij een hoekje uit waar een paar van die design-zonnebanken zijn gemaakt. Op de beste ligt echter al een meisje te bellen en ze wil bepaald niet aan de kant. Dus ga ik op een nabijgelegen rotsblok zitten lezen en stap op een andere zonnebank af zodra die vrijkomt. Een Nederlandse vrouw met haar hond wil er ook op gaan zitten. ‘Dat kan, ga ik aan deze kant’ zeg ik moedig, terwijl ik erop klauter. ‘Ja maar mijn man…’ ‘die met die zelfde hond?’ Ik weet gelukkig een opmerking over ANWB-stelletjes in te slikken en de vrouw neemt haar verlies. Pech, haar hond wilde toch zeker niet stilzitten en haar man al helemaal niet. Ik houd de bank nog half vrij en ga lekker mijn nieuwe boek lezen.

Nouja, lekker. Het boek gaat over reisverhalen schrijven en is voor een aspirant-schrijver als ik vrij deprimerend. Niet alleen somt het alle geslaagde grootmeesters op, ook weet het uit de doeken te doen waarom alle honderdduizend wannabe’s nooit bekend zijn geworden. De moed zakt me in de schoenen, ik sla de ereader dicht en zak zelf van de bank. Het is heet, echt heet, hier zo vandaag. Mijn benen zijn bruin aan het kleuren en mijn hoofd verlangt naar een stukje wandelen door de schaduw, met een briesje graag.

Dat krijg ik. Ik was eigenlijk al onderweg naar de bushalte beneden, maar op Google Maps kan ik weer eens niet zien hoe ver dat nou eigenlijk is. Ook wil ik mijn telefoon wat sparen, want door de vele filmpjes en panoramafoto’s zit ik al op de helft van mijn batterij, en ik wil vanmiddag ook nog naar de rodelbaan én terug naar huis. Als ik bij een van die dingen nog mijn telefoon nodig heb moet hij dan niet uit zijn. Ik informeer Michel alvast wel dat ik mogelijk vanmiddag uit de lucht ben en dat hij zich dan geen zorgen hoeft te maken.

Ik wandel het mooie schaduwrijke pad af en kom bij de waterval-kiosk. Hm, daar hebben ze interessante koelkastmagneten, die echter veel te duur zijn. Bijna een tientje! Ik zoek er morgen wel één. Ik wandel weer weg en kijk waar ik naar de bushalte kan komen. Die blijkt iets verder aan de dorpsstraat van Aftersteg te liggen. Todtnau is wel een heel uitgestrekt cluster van dorpen. Ik hobbel naar de bushalte, voeg me bij een jong stelletje, en ga lekker in het zonnetje zitten lezen en wachten. Ik kijk om en zie het stel heel lief op het bankje voor het Schwarzwaldpanorama zitten. Ik vraag of ik zo een foto van ze mag maken en gelijk steken ze allebei hun telefoon toe. Daarna zien ze de schoonheid van dit hoekje in en gaan zelf ook foto’s maken van elkaar op het bewuste bankje.

De bus komt, we stappen in. Ik vraag het stel nog waar ze vandaan komen. Kirgizistan! Ze spreken Russisch en Kirgizisch met elkaar, verklaren ze. Wauw. Ik stap op het Busbahnhof uit en wandel door de straten van Todtnau naar de plek waar ik de rodelbaan verwacht. Goh, wat is Todtnau eigenlijk mooi, besef ik. Bijna Italiaans, gewoon. Kleine gekleurde gepleisterde huisjes, smalle straatjes en een grote barokke kerk met twee torens. Het heeft iets, weer heel wat anders dan die typische Schwarzwalddorpen hier omheen. Later maar eens over lezen, het heeft vast een reden. Ik vond het busstation ook al zo Italiaans aandoen.

Ik volg een tijdje de hoofdstraat en merk op dat de bus hier ook al langsreed. Verstopt achter een paar huizen loopt een nauw straatje omhoog. Daar is, zonder aankondiging, parkeerplaats, of wat dan ook, opeens de stoeltjeslift omhoog naar de rodelbaan en het steile mountainbiketrail. Iemand die niet zo goed zoekt als ik zou het niet gevonden hebben, laat staan er kunnen parkeren!

Ik koop een kaartje voor de stoeltjeslift en zie dat de sluitingstijd om 16.30 is. Maar hé, het is pas 16.15, en dat is vast een oud bord. Dus ik laat me door een oud heertje in het liftje helpen, hij klapt de stang over me heen, en daar ga ik. Honderden meters omhoog in een lekker ouderwets stoeltje met alleen een stang voor veiligheid. Zo ken ik het weer!

Na een goede twintig minuten gondelen ben ik dan boven. Ook daar staat weer een jolig oud mannetje dat me opvangt en uit het stoeltje loodst. Ik wandel rustig naar een derde mannetje bij de rodelbaan. ‘Laatste rit hè’ zegt hij grinnikend. ‘Jaja, kan ik mooi langzaam’ lach ik terug. En dat doe ik. Al staat er in elke bocht al ‘langsam’ ik doe er nog een schepje bovenop, stel je voor dat ik opeens scheef uit de baan klap en mijn blote armen schuur! Ik moet er niet aan denken. Dat sloom gaan laat me ook enkele malen stoppen om een selfie te maken. Dat kan maar zelden! Dus ik ga op sommige stukken lekker joelend hard naar beneden, rem in de bochten weer flink af zoals gevraagd word, en sta soms zomaar stil om een mooi uitzicht snel even te fotograferen.

Dan hoor ik opeens gekletter boven me. Er komt toch iemand achter me aan! Ik kijk omhoog en zie dat het de twee heertjes plus een jongere man van de mountainbiketrail zijn. Ik maak vaart en zoef de laatste paar honderd meter naar het baaneinde. Daar zitten ze me net op de hielen. Lachend stappen we uit. ‘Ik zei toch dat ik langzaam ging!’ Ja, dat kunnen ze niet weerleggen, ze hadden nog wel zo gewacht. Wel leuk dat zij kennelijk elke middag op deze manier naar beneden roetsjen na hun werkdag.

Ik wandel door het namiddagzonnetje weer naar de straat toe. Links, rechts… mijn telefoon doet nog even moeite om mij de locatie van de bushalte te wijzen. Die blijkt echt verbluffend dichtbij. Ik ga er staan en verwacht de bus binnen vijftien minuutjes. Er gebeurt van alles in dit kleine dorpje. Een file ontwikkelt zich, wegwerkzaamheden zitten iedereen in de weg, mensen puffen in hun auto’s zonder airco. Gelukkig, daar is mijn bus.

Ik stap in en laat me de hele weg naar Bärental Bahnhof zoeven. Zo prachtig dit, de zon die wegzakt achter de bergen, de Feldberg, de toppen die nog fel zonnig verlicht zijn. De warmte, de Spätsommer. Heerlijk. In korte broek en t-shirt wandel ik naar Restaurant Da Rocco en zet me buiten op het terras. Maar niet voor lang, want om mij heen gaan rokers zitten, en een wesp landt op mijn been. Ik schud hem met moeite van me af en doe gelijk een wild dansje. ‘Mag ik naar binnen?!’ roep ik aan de serveerster. Haar broer is gelukkig gelijk ter plaatse en we verhuizen mijn hele spul naar een tafeltje aan het raam. Daar word ik alleen nog door vliegen lastiggevallen.

Ik bestel een witte wijn en ‘bruschette’ als voorgerecht. Dat wordt echter een piadine met een simpele hoop gesneden tomaat en rauwe ui. Heel vreemd vind ik dit, maar ach het is voorgerecht. Ik vraag de ‘pommes’ uit mijn hoofdgerecht weg te laten, daarmee lijkt het al meer op een Italiaanse maaltijd. Ik krijg een biefstuk, die mals gebakken is, en een kommetje echte duitse salade. Ik moet vragen om azijn en de salade zelf afmaken met zout en peper. Toch blijft het door de soppige mayonaisedressing en enorm Duitse salade. Het vlees drijft ook in een zee van lichtbruine roomsaus. Ik schraap het maar aan de kant en eet nog wat aubergineplakjes op. Nee, echt Italiaans is dit niet. Ik geef het aan bij de ober zodra hij het ophaalt. Het lijkt hem geen biet te interesseren, zo snel is hij weg. Dan bestel ik ook geen toetje of espresso meer hoor. Ik klok mijn witte Frascatiwijn (dat dan weer wel) weg en ga naar de toog. Anderhalve euro fooi kan er vanaf, voor de wijn en voor de goed doorbakken biefstuk. Maar Italiaans is het niet bepaald. Ik vraag aan de serveerster of ze uit Calabrië komen, zoals op de wandtegeltjes en snuisterijen te zien is. Dat bevestigt ze zonder veel enthousiasme. Tja, toch jammer dat Italianen im Ausland zo snel hun identiteit aan de wilgen hangen. Mijn eigen huisitaliaan maakt dit vele malen authentieker klaar.

Ik wandel de koele avondlucht in en weerhoud me ervan om broekspijpen en trui aan te doen voor dit korte stukje. Ik ben met vijfhonderd meter thuis. Zo. Ik kleed me warm aan en ga nog even op het achterterras zitten, maar hier is de avond al gevallen. Het wordt snel koud. Dus schenk ik mezelf nog ettelijke bellen wijn in (want die moet toch op, zeg) en typ mijn reisverhaal uit. Dan wordt het tijd om te gaan slapen.

woensdag

Ik heb de rolgordijntjes vannacht omhoog gelaten en word ’s ochtends weer begroet met heerlijk zonlicht. Het is de laatste relaxte ochtend, dus ik geniet er extra van. Bij het ontbijt maak ik drie eieren met spek en een kleine pot koffie. Ik wil vanochtend een uur vroeger weg dan normaal.

Om tien voor tien ben ik klaar met inpakken voor de dag. Ik neem zo mogelijk nog minder mee dan ik de vorige dagen al deed. Geen regenspullen, geen warme jas. Tja, alles is wel hier, want het kon deze week alle kanten op gaan. Maar de laatste dagen is het alleen maar zonniger en warmer geworden.

Om vijf over tien sta ik buiten en ben met drie passen bij de bushalte (alleen oversteken vergt even goed nadenken). Ik ga een paar keer aan de kant voor een omhoog zwoegende fietser en dan komt de bus al. Jawel, ook vandaag, ook een uur vroeger, zit hij weer mudjevol. Ik kom voorin te staan en we rollen naar boven, richting Bärental Bahnhof. Daar stappen nog zeker vijftien nieuwe mensen in. We zijn nu ‘Stampfkartoffeln’ oftewel sardientjes in een blikje.

De bus vervolgt zijn weg naar de geliefde Feldberg en ik praat wat met de andere reizigers. De dames en heren om me heen komen hier gewoon uit de buurt: uit Freiburg. Voor hen is dit een dagtripje het woud in. Ik lach dat ik morgen nog acht uur terug moet. Maar, dat is morgen pas.

Vanaf Feldberg wordt de bus weer aangenaam rustiger en kies ik een zitplaats aan het raam. We rollen verder door diepe dalen, die prachtig genieten van de ochtendzon. We passeren Fahl (met het noemenswaardige hotel ‘Lawine’), Brandenberg, en bereiken dan Todtnau zelf. We stappen weer uit bij het mooie busstationnetje. Ik weet inmiddels welke bus ik verder moet hebben, en dat hij er nog niet staat. Het is tien voor elf ’s ochtends, en pas om half twaalf zal de bus verder naar Kirchzarten gaan. ‘Boh’ moppert een echtpaar terwijl ze het vertrekstaatje bestuderen. ‘Nog drie kwartier!’ ‘Ja’ glimlach ik, me ervan bewust dat ik dat zo ingecalculeerd had. Vandaag ga ik niet de Edeka in, vandaag doe ik een rondwandeling door het dorp. Ik vond het gisteren zo mooi, ik wil het eens goed bekijken.

Ik wandel dus langs het Busbahnhof het dorp in, recht naar het oosten. De huisjes zijn klein en allemaal in vrolijke kleuren gepleisterd. Het lijkt gewoon op een mini-Bolzano en dat doet me veel plezier. Ik vind Bärental een perfect centraal punt, maar het is geen mooi dorp. Het is gewoon een driesprong waar een aantal uitbaters zijn gaan zitten en waar aan twee kanten huisjes omheen liggen. Dit Todtnau is gewoon een miniatuur stadje met een stratenplan, een schooltje, een marktplein en een kerk. Dat doet toch iets met me.

Ik wandel helemaal tot aan het einde van het dorp en koop onderweg een paar magneten voor op mijn wall of fame. Ook een metalen sleutelhanger met ‘U’ (helaas, geen ‘H’ te vinden) mag niet ontbreken. Na mijn ronde keer ik weer terug naar het busstation en al gauw staat onze bus naar Kirchzarten klaar. Ik stap in en kies een plekje dat al snel wordt omgeven door knauwerig Zuidduits pratende mensen.

Ik hoor het gesprek tussen een echtpaar en een vrouw met kind zo aan, en dan valt me iets op. De vrouw, die achter me zit, heeft een Nederlandse tongval in haar stem. Ik luister aandachtig en hoor dan opeens haar blonde dochtertje ‘maar mama, mag ik straks nog even buitenspelen dan’ zeggen. Daarop antwoordt de vrouw in vloeiend Nederlands! Ik kijk eens achterom en zeg ‘ach, u bént dus Nederlands!’ waarop ze lacht. Het knauwerige is haar Amsterdamse accent. Daar woonde ze tot vijf jaar geleden, vertelt ze vrolijk. Maar na een paar maal op de camping alhier begon het te kriebelen om hier permanent te gaan wonen. Na een tijdje de camping te hebben bestierd voor de eigenaren kon ze zich hier een huis veroorloven en vond ze snel een baan. Haar man werkt bij de Duitse post en heeft doorlopend werk. Ik hoor het vol genoegen aan. Haar zoontje is meeverhuisd en aardt hier goed, ook op school, en haar dochtertje is hier geboren. Lagere school is nog wel een ding, vertelt ze. In Nederland duurt een schooldag wat langer, maar als het kind dan thuiskomt heeft het geen huiswerk. Hier lopen ze rond met zo’n koffertje met reflectoren en rolkooi, wat ik al eerder beschreef, niet omdat ze zozeer niet overreden moeten worden, maar omdat ze belangrijk huiswerk mee naar huis moeten torsen. En zijn ze thuis, dan mogen ze niet gelijk spelen, dan moet er eerst nog huiswerk gemaakt worden. Dat vindt haar zoontje nog wel moeilijk. In Nederland krijg je die verantwoordelijkheid als kind pas later.

Haar dochtertje zit inmiddels vrolijk Nederlandse liedjes te neuriën en kijkt belangstellend uit het raam. Ze wil nog van alles doen vanmiddag. Wat moet het heerlijk zijn om hier in de bergen te wonen! Ik vertel de vrouw maar wat een geluk ze heeft. Of het voor mij ooit nog Duitsland, Oostenrijk of Italië gaat worden: ik weet het niet. ‘Maar’ zegt ze olijk bij het uitstappen, ‘gewoon doen! Je kèn altijd nog terug! Je kèn altijd nog terug!’

Ik houd dat in gedachten en vervolg mijn reis noordwaarts, richting ‘het stadse’. Eerst rijden we door Muggenbrunn, nog een laatst dorp behorend aan Todtnau. Dan passeren we de Notschrei-pas, die pas aangelegd werd voor lokale dorpelingen toen ze letterlijk middels een petitie, een ‘Notschrei’, lieten weten dat hun oord voor handel en aanvoer van levensmiddelen jaar rond makkelijk bereikbaar moest zijn. De bus slaat niet af deze pas op, maar rijdt verder en neemt de Silberbergstrasse, die ons door Hofsgrund voert. Wat een prachtig golvend Schwarzwaldgebied is dit. Werkelijk. Grazige heuvels, robuuste donkerhouten boerderijen met witstenen muren, balkons waar de rode en roze hanggeraniums in grote weelde aanwezig zijn. Koeien liggen loom op hellingen, bergbeekjes stromen glinsterend naar beneden. De bus daalt met een slakkengangetje af, alsof ook de chauffeur weet: niemand heeft haast, geniet nou lekker van dit magnifieke uitzicht.

Onderaan de route is het Steinwasenpark. Ah, weet ik ook waar dát ligt. Er is een rodelbaan en een kleine hangbrug, allemaal net wat nauwer in een kloof van dit woud gedrukt. Maar oh, wat is dit mooi. De zon schijnt overvloedig en de met naaldbos begroeide bergen torenen aan weerszijden hoog boven ons uit.

Dan verandert het landschap en rollen we over een brede open weg de beschaving in: Kirchzarten. Als agglomeratie van Freiburg is het een pittoresk, maar mij veel te toeristisch oord. We tuffen door de slingerende straatjes van het dorp en belanden bij het treinstation. Hier moet ik wel wezen, maar ik zie de trein naar Titisee nét vertrekken. Het is half één. Mwa, dan kan ik wel terug zijn voor de trein van half twee. Ik probeer op het station het toilet, maar dat zit dicht. De lokale kiosk wil er niks mee te maken hebben. Dus loop ik maar een eindje (verder dan ik wil) terug het dorp in. De straten zijn vol met standaard kledingwinkeltjes en protserige Schwarzwald-souvenirs. Nee, dank je. Ik stap stevig door en vind een mini-winkeltje dat Italiaans zegt te zijn. Een oude man staat achter de toog. Ik bestel een espresso en krijg er een kleine zoetigheid met amandel bij. Ik drink mijn koffie buiten, staand, terwijl ik uitkijk over het dorpspleintje en gadesla hoe men hier een beetje de lunchpauze doorbrengt. Nee, dit dorp steelt mijn hart niet. Toch heb ik met de eigenaar van het winkeltje nog wel een aardig onderhoud. Hij komt (ook) uit Calabrië, onder in de hak van Italië. Of hij ooit teruggaat? Nee, antwoordt hij mismoedig – hij heeft daar geen familie meer. Allemaal gestorven. Zijn kinderen wonen hier, en dat is wat telt. Maar hij houdt nog erg van het gebied en is het roerend met me eens dat Italiaanse restaurants hier een aanfluiting zijn voor de échte, lekkere Italiaanse keuken. Enthousiast geworden gaat hij driftig op zoek naar een kaartje. Hij geeft me zijn telefoonnummer en zegt dat ik beslist moet gaan eten bij zijn broer, in een buitenwijk van Freiburg. ‘Kan vandaag nog wellicht’ opper ik, maar nee helaas, woensdag Ruhetag. Wanneer ben ik terug? ‘Ha’ lach ik ‘misschien pas in de lente’. Hij kijkt werkelijk treurig nu. Ik moet bij zijn broer gaan eten, dat moet ik beloven. En als ik het niet vinden kan, moet ik hem een appje sturen en dan verwijst hij me hoogstpersoonlijk door. Lachend bedank ik hem voor het aanbod en ga weer onderweg. Even een pipi bij de touristeninfo, en dan hollen richting Bahnhof. Ik haal de trein maar nét.

Ik rijd nu weer het stukje, dat ik afgelopen donderdag nog met volle bepakking deed. Kirchzarten, Himmelreich, door de Hirschsprung heen… ik twijfel even of ik hier al uit zal stappen. Maar ik doe het niet, hier zijn de bergen nog te hoog. Erg ligt een echte kam tussen deze dorpen, en het dal waar Bärental bovenuit prijkt. Niet doen dus. Op Hinterzarten stap ik wel uit en zoek mijn weg door het dorp. Hinterzarten lijkt een beetje op Altglashütten. Een paar moderne woningen, een paar oude, maar hier: veel enorme oude hotels, want dit ligt natuurlijk op steenworp afstand van Freiburg. Het is een gewilde weekendbestemming voor de stadsbewoners, op een whopping 885 meter boven zeeniveau.

Ik wil even op een bankje een boterham eten, maar bespeur dan in de bloemenstruik voor me een eindeloze horde aan wespen. Natuurlijk, ze houden zich allen met de bloemen bezig, maar na die wesp op mijn enkel gisteravond ben ik bepaald niet blij met dat volk. Dus ik sta op en ga vijftig meter verder mijn brood opeten.

Dan loop ik in ongeveer de juiste richting het dorp uit. Een beetje zuidoostelijk over de Erlenbrucker Strasse. Ik loop gestaag omhoog tussen de mooie oude boerderijen. Een groot aantal ervan zijn Gasthöfe. Mooi, maar hier verblijven? Mwa. Ik weet het niet. Het voelt een beetje als een enclave waar je moeilijk uit komt.

Ik ga nog verder zuidwaarts en zie, als ik goed inzoom op Google, dat er best wel paden lopen, hoe smal ook. Nou is mijn enige hoop eigenlijk dat ik geen loslopende waakse honden tegenkom, en dan is het goed. De zon brandt op mijn armen en benen, ik loop allang in t-shirt en korte broek. Laat mij nog maar lekker even bruin worden vandaag!

Het verbaast me dat, hoe ver ik ook de berg op loop, er telkens nog wel een boerderij achter een heuvel opdoemt, waar dan een auto van buiten deze regio staat, of een caravan, of een camper. Ik vergaap me aan een stel gezellige pony’s die in een weitje staan te eten. Maar eentje kijkt op, de rest vindt mijn aanwezigheid wel best.

In het woud kom ik zo heel af en toe een wandelend seniorenpaar tegen. Ja, echt. Iemand van mijn leeftijd zie ik niet, hoewel, op die ene vrouw na die in veel te warme zwarte jas en lange broek een andere richting op ging. Ik hoop maar dat ze niet bezweken is van de hitte.

Verder en verder ga ik het woud in. De naaldbomen zijn meters hoog. Toch ben ik niet verdwaald; Google Maps weet me telkens goed te zeggen waar ik ben, en bij elke aftakking staat wel een keurig paaltje met minstens vier bordjes, in alle windrichtingen. ‘Bärental Bahnhof’ staat er telkens op. Ik heb zelfs keuze. Op een gegeven moment hoor ik verderop achter de bomen geronk van een vrachtwagen. Ik stap maar aan de kant en ga op een hoge steen in de berm staan. Nog geen minuut later rolt er een enorme zwaarbeladen truck met wel tien boomstammen de bocht om. De bestuurder kijkt even met grote ogen naar mij, maar ik sta veilig (tenzij er een stam af zou rollen). Na dit natuurgeweld vervolg ik mijn weg en kom ik zeker een half uur niemand tegen. Het is heerlijk met de afwisselende stukken zon en schaduw. Ik beklim langzaam een heuvel, zie nog een paar stille boerderijen (echter beide wel met een heuse houtgestookte hot tub in de tuin), en kom dan op de top. 1019 meter, geeft mijn horloge aan. Wauw.

Bij het afdalen van de heuvel, dat ik uiterst rustig doe, hoor ik plotseling woest geblaf. Ik liep net te mijmeren over de de onfortuinlijke aanvaring met een beer of wolf, krijg je dit. Een zwart-witte stabij staat uitdagend voor me op het pad. Onthutst springt hij voort en terug en blaft daarbij alarmerend hard. ‘Hooo, hooo’ hoor ik al van om de bocht. Een oud heertje met wandelstokken fluit zijn hond terug. Die weet nog steeds niet wat hij met mij aan moet, maar dichtbij komen durft hij niet. Het heertje passeert mij en vraagt of ik écht alleen wandel. Hij legt ook uit dat zijn hond bijzonder waaks is hier, want hij woont hier en de hond beschouwt het als zijn territorium. Ik vind dat de hond dan gelijk heeft, maar ben ook blij dat het beest zo schijterig is dat hij mij alleen durft te passeren met zijn eigenaar tussen ons in. We wensen elkaar nog een goede wandeling en zo ga ik verder omlaag, en hij verder omhoog.

Verderop hoor ik de hond nogmaals alarmerend blaffen, want tja deze indringer ontsnapt nu toch écht, maar ik ben erdoor ongemoeid. Lekker naar beneden, afdalen naar wat ik al zie liggen: Bärental, langs stoeterij Michelhof en Gasthof Behabühl.

De weg achter Michelhof langs is werkelijk fantastisch. Heerlijk in de zon, voor mij uit grazige weiden, een knots van een boerderij – en een glinsterend beekje. De boerderij is zo hoog, maar hij lijkt kleiner omdat hij een schuine kap heeft. Toch tel ik welzeker vijf verdiepingen van de kelder tot aan de nok. Het mooie bij deze boerderijen is dat de onderste verdieping dan zo aan de achterkant op de weiden uit komt, de derde verdieping met een oprit aan de voorkant op de toegangsweg, en er dan zeker nog drie verdiepingen met ruime balkons en hogere raampjes bovenuit torenen. In de wei zie ik vier middelgrote pony’s grazen, hun buiken rond, maar niet drachtig. Weinig, voor een stoeterij. Maar, misschien staat de rest binnen.

Ik wandel verder over het pad naar de doorgaande weg en steek die over. Gelijk ga ik tegenover het bos weer in. Daarvoor moet ik onder een slagboom door, maar ik vermoed dat die alleen auto’s moet tegenhouden. Natuurlijk hoop ik ook hier weer niet op een aanvaring met een waakse hond. Maar dat gebeurt niet. Voor ik het weet loop ik op een paadje dat ik van eerder deze week ken, en me boven op de heuvel bij Behabühl brengt. Wauw, wat is het hier zonovergoten mooi. Er is een paadje door het wuivende gras gemaaid, krekels tsjirpen, de zon brandt op mijn armen en benen. Heel in de verte zie ik de Seebuck en de Feldberg met hun torens. Onder mij slingert de weg omhoog naar mijn huis. Maar daar ga ik nog niet heen.

Het is veel te lekker hier. Ik loop even terug het bos in voor een pipi (dat heb ik hier immers eerder gedaan, ik weet een goed bosje) en loop dan terug naar de top van de heuvel. Daar plof ik behoedzaam neer, doe mijn schoenen en sokken uit, en pak mijn boek. Zo lees ik gerust een uur lang over het wel en wee van reisschrijver zijn. Ja, het ontmoedigt me nog steeds, maar het maakt me ook geestdriftig. Inmiddels zijn er al twee stellen voorbij komen lopen op een kleine rondwandeling. Michel vraagt me waar ik zit en ik videobel even met hem. ‘Ik hoef nog maar een kilometer naar huis’ wijs ik hem ‘nouja, misschien twee, de berg op’. ‘Kom je wel voor het donker thuis’ vraagt hij bezorgd. Ha, ja, natuurlijk, duh!

Als ik het lezen genoeg vind geweest sta ik zuchtend op en trek mijn schoenen weer aan. Knup al mijn tassen weer om en vervolg mijn weg. Bij Behabühl zit een echtpaar in twee tuinstoelen heerlijk te bakken in de zon. Ook geen verkeerde plek om je vakantie te besteden, hoor. Maar vanaf mijn huis kun je eenvoudig lopen naar de LIDL, dat prefereer ik toch.

Ik loop een stukje langs de straat, steek over, en bestijg het pad dat rechtstreeks naar het Bahnhof loopt. Jeetje, wat is dat steil! Zo voelde dat niet toen ik het onlangs naar beneden liep. Ik sta te blazen en te puffen en moet even lachen om mezelf: straks krijgt Michel nog gelijk dat ik niet voor zonsondergang thuis ben! Maar niets is minder waar. Ik wandel evenlater lekker bovenover en kan thuis even goed tot rust komen. Het is zelfs nog lekker om even in het tuintje te zitten.

Dan pak ik mijn handtas, een packing cube (die prima als boodschappentasje kan dienen) en wandel richting LIDL. Daar koop ik wat mueslirepen en twee Bifi-worstjes en steek dan de straat over naar Wälder:Genuss. Ik schuif aan een tafeltje aan de rand van de overhang met uitzicht op de winkel. Natuurlijk bestel ik weer een ‘Kalte Heidi’ en daarna het gerecht van de dag: Speckknödel met Pfifferlingsauce. Het is vol hier in het restaurant, maar niet onaangenaam zoals bij de Italiaanse buren gisteren. De serveerster en haar collega herkennen me ook van eerder. ‘Ja’ zeg ik ‘gisteren zat ik bij de buren, maar ik vond het hier beter!’ Schuin voor me zitten de twee dames die gisteren ook met mij bij de Italiaan zaten. Schuin achter me komt een Nederlands echtpaar te zitten, dat kwekt in een dialect dat ik herken als Westfries. Ik ga het ze niet vragen.

Na lekker gegeten te hebben, met Apfelstrudel na, wordt het tijd om te vertrekken. Ik heb net kennisgenomen van het feit, dat de ‘Kalte Heidi’ hier toch heus in de winkel te koop is, maar die winkel is net om zeven uur gesloten. Morgen dan, vanaf acht uur. Moet nog te doen zijn. Ik moet immers ook nog steeds mijn ansichtkaarten posten… ik heb ze al meerdere dagen niet meegenomen op mijn tochten, uit vrees ze in mijn tas te verdrukken, en telkens overal brievenbussen gezien. Dat frustreert wel een beetje, want ze komen sowieso nu pas na mijn eigen terugkeer aan. Dat hoort eigenlijk niet hè?

Ik wandel huiswaarts. Achter me staat de maan, voor me is de zon nog net niet onder. Over de heuvelkam gloort het laatste avondlicht nog. Ik zet me ‘even’ op de bank, app met Michel en schrijf mijn reisverhaal. Ik kom net aan het einde, als ik een zwarte spin zo groot als een pinda over de vloer zie racen. Hó eens even! Met zo’n beest binnen ga ik niet slapen. Natuurlijk, in de hoek van mijn vertrek hangt een langpoot, en in de badkamer nog één, maar die hángen gewoon, en vangen vliegjes. Deze spin wil dingen, en wellicht wil hij ook over mij heen lopen terwijl ik slaap. Daar komt niks van in, hij gaat nu naar buiten. Ik pak een plastic maatbeker en een dun boekje en vang de spin. Driftig racet hij rond. Ik heb de deur al open en schep het hele geval naar buiten. Hoewel: ik zie hem nergens. Nadat ik de deur weer heb gesloten zie ik een minuut later toch wéér een spin over de vloer racen!

Okay, óf het zijn er twee (Lucie en ik hadden altijd de gevleugelde uitspraak ‘één spin komt nóóit alleen…’) of hij was al voor de deur van het blaadje gevallen en zit nog steeds binnen. Hoe dan ook, ik pak de maatbeker weer en ditmaal een snijplank erbij. De spin wil niet op de snijplank, houdt zich dood en zelfs verminkt, tot ik hem er bruusk op schep. Zodra de maatbeker over hem heen valt racet hij weer perfect rondjes. Ja, zo ken ik er nog wel één.

Gelukkig heb ik de deur al openstaan en ditmaal werp ik het hele zaakje het terrasje op. Ik knips mijn telefoonzaklamp aan en speur op zowel snijplank als in maatbeker of mijn zwarte vriendje er nog zit. Nada. Die is hopelijk lekker buiten het gras in.

Nu moet ik nog even voorbereiden tot inpakken en wellicht nog op eenzelfde manier een vlieg buiten zetten. En dan kan ik hopelijk rustig slapen…

donderdag

De laatste ochtend heb ik mijn wekker op zeven uur gezet. Maar waarom eigenlijk? Wat ga ik in die drie uren tussen zeven en tien doen? Ik stap uit bed, maak een foto van de zon die opkomt over de Titisee, en constateer dat het nog veel te koud en te vroeg is. Daarom verzet ik mijn wekker naar half acht en draai me nog eens om in bed. Om half acht is de lucht, hoewel bewolkt, al wat mooier rozig van kleur. De zon piept als een vurige bal aan de oostelijke horizon.

Ik ga uit bed en begin aan het opruimwerk. Wacht, tussendoor ook ontbijt. Ik probeer eerst de tafel leeg te ruimen en ondertussen koffie en ei te regelen. Dat lukt op z’n Heidi’s, zoals ik het van mezelf gewend ben. Ik overleef in mijn eigen chaos van alles tegelijk willen doen. Ik maak alle overgebleven spek op, schenk mezelf een mix van vruchtensap en isodrank in als extraatje bij het ontbijt, en peins over de laatste zaken in de koelkast. De wijn blijft sowieso hier, de boter ook. Maar die twee pakjes auberginespread…

Op tafel is de rommel zo weggeruimd. Het is voornamelijk een hele stapel kassabonnetjes die je dan van lieverlee maar bewaard hebt, met daartussen een enkele keer een leuk toegangsticket of een visitekaartje. Die pluk ik eruit en en de rest gaat richting papierafval. Ten minste, als ik het ergens kan scheiden. Huiseigenaresse Jacqueline heeft me eindelijk geantwoord, kort: ik moet alles maar gewoon bij de voordeur neerzetten, en waarvoor geen ton is (bio- en papierafval) moet ik maar in het algemene afval gooien. Wát! is dit nou keurig Duits scheiden? Na een week keurig sorteren, dit antwoord?

Ik weerhoud me ervan om haar te antwoorden. Rustig ga ik verder met het inpakken van mijn tas. Ik heb toch wat kleine souvenirtjes, hij is loodzwaar. Eindelijk, met goed aanstampen en slim oprollen zit alles binnen de ritsen. Ik blik nogmaals in de koelkast. De wijn blijft echt. Het drieliterpak was maar vijf euro en ik zou me een hork voelen als ik zo’n halfvolle doos heel Duitsland door ging slepen. Al zou ik (nagedachte op zaterdag) natuurlijk wel alle Duitsers met hun blikken bier om tien uur ’s ochtends overtreffen door heel de dag een pak wijn met een tapje mee te zeulen én er onderweg uit te drinken. Nogmaals: nee. De auberginespread gaat, veilig in een zakje, wel boven in de rugzak.

Ik check honderd keer het hele huisje, maar alles wat van mij is is ingepakt. Ik ruim zo goed mogelijk op en laat de kamer in staat achter zoals ik hem vond. Dan trek ik de deur dicht en deponeer de sleutel in de locker bij de voordeur. Ik sta op straat!

Nu geen bus of trein, ik moet de Tannenweg omhoog naar de brievenbus. Het ochtendzonnetje is inmiddels doorgebroken en het lopen is heerlijk, afgezien van de zware rugzak. Ik stiefel door het parkje onder de weg door en vind de algemene dorpsbrievenbus op de driesprong. Ik post al mijn kaarten en ga binnen bij de buren van Wälder:Genuss. Een beetje verloren dool ik naar de kasten met gin. Hoe ik ook kijk, een flesje Kalte Heidi staat er niet bij. Telkens denk ik het te zien en te moeten constateren, dat het veel te groot is om mee te nemen. Maar het staat er gewoon niet. Teleurgesteld vraag ik een jonge medewerker naar het goedje. ‘Dat verkopen wij hier niet’ antwoordt hij stellig. Ik frons. ‘Maar boven in het restaurant hebben ze het wél’ kaats ik terug. Hij bevestigt nogmaals dat ze het niet hebben en dan zeg ik maar gedag. Op naar het treinstation.

Daar staat me een nieuwe verrassing te wachten. Eerst maar eens op zoek naar het perron waarvanaf de trein richting Titisee zal vertrekken. Volgens de vertrekstaatjes is dat 2, Google Maps vertelt me niks. Ik steek de rails over en blijf op het perron aan de bosrand wachten. Een echtpaar komt me tegemoet. ‘Hallo, euh, …Titisee?’ de man wijst driftig in de richting van de Titisee. ‘Ja, es geht hier, auf Gleis 2’ antwoord ik correct, maar dan zwaait hij nog wilder. ‘En Français, euhhh…?’ Nou vraag je toch wat van me. Heb ik de hele week Duits gesproken, Nederlands gedacht, Engels gelezen, mag ik nu nog eens in het Frans reisinformatie gaan oprakelen! Ik hoor het knarsen in mijn hoofd terwijl ik de grammatica omgooi en in keurig Frans vertel dat de trein inderdaad hier zo zal vertrekken, en dat dat ginds in het station op het bord te lezen staat. Het echtpaar is zo te zien gecharmeerd van mijn plotselinge taalwissel, en ook ik zou mezelf wel een schouderklopje willen geven. ‘We komen uit Zwitserland’ begint de oude baas nu driftig ‘en gaan de Titisee bekijken, dat is voor ons maar een kleine weekendtrip, ziet u…’ ik laat me overspoelen door de stortvloed aan vlug Zwitserfrans en knik begrijpend. Ik vertel op mijn beurt dat ik hier al een week ben, wandelingen heb gemaakt door de bossen, en nu weer naar huis ga. ‘Ah, en waar is huis?’ wil de vrouw weten. ‘Nederland, acht uurtjes van hier, ik keer vandaag terug’ lach ik. ‘Nederland! Hoeveel talen spreek je?’ Ik glimlach alleen. ‘Spreekt u hier Duits dan?’ informeer ik. ‘Nee…mompelt de vrouw. Wij kunnen alleen Frans, ziet u…’

De trein is inmiddels gearriveerd, we stappen in en ik zet me op het balkon bij wat andere reizigers met rollators, honden, en een wens om snel naar de wc te kunnen. Maar op Titisee lopen de Zwitsers toch weer wat onwennig op me af. ‘Is het zo… Freiburg… dit spoor… komt snel?’ ratelt de vrouw terwijl ze me nadert. ‘Dat ging te snel, ik heb er niets van begrepen!’ lach ik hard. Ze herhaalt zich in een paar steekwoorden en ik wijs het paar naar het juiste perron. Terug naar het Duits!

In de trein naar Freiburg, evenzeer een regionale boemel, vind ik eerst geen plek. Het is al aardig vol . Maar hé, ik heb een eersteklasticket, en daar zijn nog zitplaatsen! Ik heb weliswaar een ticket voor een uur later, maar daarover zal toch niet zo moeilijk worden gedaan? Áls er al iemand langskomt. Gemoedelijk laat ik me vervolgens langs Hinterzarten, Himmelreich en Kirchzarten rijden. In de tweede klasse wordt het steeds drukker. Neuzen hangen in oksels en honden proberen zich staande te houden in de buurt van hun baasje. Op Kirchzarten maant de conducteur de reizigers via de intercom om over te stappen op de S11, die over tien minuten naar Freiburg vertrekt en nog wél zitplaatsen heeft. Sommigen stappen uit. Ik zou het ook kunnen doen, want ik heb tijd zat omdat ik een uur te vroeg ben. Maar waarom zou ik?

Ik laat me meeboemelen naar het centrum van de stad en stap uit. We zijn binnengekomen op het veruit achterste perron, wat een eind sjokken is dat zeg. Op het hoofdstation doe ik een poging om een eerdere trein te krijgen. Met Bambi-oogjes duw ik mijn verfomfaaide printje over de balie en vraag of ik in plaats van 13.04, om 12.04 mee mag. De vrouw aan het loket vouwt het papier open, tikt met haar dikke vinger op ‘SuperSparPreisTicket’ en antwoordt me een onvermurwbaar ‘nee’. Mooi geprobeerd Heidi.

Ik slenter dus maar het station uit en neem mezelf voor iets van de stad te gaan zien. Het is warm, Freiburg is druk, er is hopelijk een stadspark dichtbij. De straten zijn vol met studenten en kantoorgepeupel dat net lunchpauze heeft. Ik baan me er tussendoor en wandel kort een Edeka in. Ook hier in het alcoholschap (waar ik echt recht voor ga) geen Kalte Heidi. Laat dan maar.

Ik vind een mooi stadspark op een heuvel. Ik loop naar een vrij bankje door een haag van wijnranken. Ongure jongens op een bankje naast me kijken naar mij en mijn grote rugzak. Ik rol mijn broekspijpen op, pak een boek en een fruitreep, en ga eens lekker van mijn wachttijd genieten. Verschillende mensen lopen langs, en ik geniet van hun onderzoekende blik. Ik ben onderweg, you do the math.

Tegen kwart voor één begeef ik me weer richting treinstation. Ik koop nog een aardige magneet van Freiburg, maak nog wat foto’s en dan rolt mijn IC 8 al binnen. Wauw, de eerste klasse heeft een panoramawagon! Natuurlijk zit ik daar onmiddellijk in.

Het eerste stuk van de rit zit ik naast een Duitse dame die niet zo veel zegt. Ik bied haar een chocolaatje aan, maar dat hoeft ze ook niet. De uren kruipen voorbij, de zon staat hoog. Het is relatief koel in deze wagon, dus ik trek mijn trui weer aan. Langzaam snaai ik snacks, drink water, lees, en kijk naar buiten. Oh, het landschap dat ik nu al zo veel malen heb gezien. Hoe lang gaan de bergen aan de horizon door, hoe vaak denk ik vanuit de auto al ‘dit is Freiburg!’ maar dan zijn we pas bij Baden-Baden, of Offenburg. Het Schwarzwald is van noord naar zuid heel uitgestrekt.

Op Karlsruhe vindt er een stoelendans plaats. Een Amerikaans echtpaar komt met al hun tassen op mijn plek zitten, aangezien ze die gereserveerd hebben. De plek ertegenover is ook gereserveerd, maar de man die daar hoort, ziet mij en wuift dat hij een andere stoel gaat zoeken. Beetje vreemd, maar hé, dank je voor de plaatsreservering.

Na enige stations kom ik met het Amerikaanse stel aan de praat. Of eigenlijk: zij, Gina, vraagt mij plompverloren waar ik heenga. Ik vertel van mijn reis en vraag waar zij vandaan komen. Ze komen uit San Diego, Californië. De man, die ze Jack of Chuck noemt, heeft hier zaken te doen en lezingen te geven. Zij heeft het kennelijk niet zo moeilijk met vakantie nemen als alle andere Amerikanen, dus is ze rustig met hem mee op reis. Chuck zit continu, vanachter zijn zonnebril, op zijn laptop dan wel zijn tablet dingen uit te typen. Daarom voer ik het gesprek voornamelijk met Gina. Terwijl ze praten borduurt ze een etuitje.

Ze zijn in Brussel geweest en hebben op korte termijn treintickets geregeld voor de reis, via Luxemburg, naar Düsseldorf. Daar heeft Chuck nog iets te doen, dan moeten ze nog even naar Hamburg, en vanaf daar vliegen ze weer naar huis. Luxemburg hebben ze aangedaan omdat het zo’n typisch ministaatje is waar je toch echt eens geweest moet zijn. ‘Ja, zoals Liechtenstein en Monaco’ lach ik, en gelijk stralen haar ogen. Dat moet ze óók nog eens zien. Terwijl Chuck onverwijld goochelt met laders, snoeren, devices, en twee blikjes bier, stelt Gina me af en toe vragen over het gebied. Ik vind het wel aardig om reisgids te zijn op deze saaie route die ik al veel te goed ken.

Vanaf Mannheim volgt de treinroute de mooie brede Rijn. Ik wijs haar op ‘Worms’, ze moet lachen. De druivenstokken staan hier tot hoog op de hellingen, de zon glinstert op het water, en af en toe trekt er een platte rijnaak voorbij. Gina zucht bewonderend bij al deze aanblikken. Af en toe is er op de oosthelling een oud kasteeltje te zien en dan grijpt ze gelijk naar haar telefoon. Ik ben maar stil, ze filmt alles. Tussendoor vertelt ze dat ze helaas geen stoelen aan de rivier-kant van de trein kon reserveren. Die waren allemaal al bezet. Dus filmt ze tussen twee heertjes door die daar wel zitten. Even hebben ze een verhandeling over het wel of niet omlaag doen van het zonnescherm, wat haar het filmen een beetje belet. De heertjes hebben er schik in om haar in goed Engels te woord te staan, wat voor geen meter lukt. Als ik één van de twee heertjes terloops vraag waar de BordBistro zich bevindt begint hij zelfs met moeite in het Engels tegen mij te praten. Groot is de verwarring als hij merkt dat ik hem antwoord in het Duits. Ik ga hem maar niet vertellen dat ik niet uit Duitsland, maar uit Nederland kom…

Zo zoeven we door de bochten van de Rijn noordwaarts. Uiteindelijk wisselen Gina en Chuck maar van plek. ‘Waarom zouden al die kasteeltjes nou wel op de oost- en niet op de westoever staan?’ vraagt Gina zich af. Chuck weet het ook niet en buigt zich weer over zijn werk. Ik denk dat ik wel een lollig antwoord heb waarmee ik de Belgen een beetje te kakken zou zetten, maar ik heb net gelezen dat reisschrijver Bill Bryson in zijn verhalen vaak te grappig probeerde te zijn, dus dat laat ik maar achterwege. Plus, wat weten die Amerikanen nou van de grapjes tussen Nederlanders en Belgen?

We keuvelen nog wat over het weer, het klimaat, opmerkelijke dingen in vreemde landen. Dan rollen we Keulen binnen. ‘Prachtige stad, kijk, de Münster’ wijs ik. Gina fotografeert alles. ‘Hier hadden we ook kunnen overnachten, maar ik heb voor Düsseldorf gekozen’ zegt ze me. ‘Wat?’ sputter ik. ‘Keulen is veel mooier!’ Ze kijkt er niet minder vrolijk om. Voor haar lijkt heel Europa gewoon mooi. Ik leg haar uit dat we nu langzaam het ‘Ruhrgebiet’ in rijden, het terrein van industrie en grijze luchten. Inderdaad, de zon trekt weg, en weldra rijden we onder een bewolkte hemel met grijze blokkerige gebouwen. ‘You’re sure right’ zucht Gina terwijl ze haar telefoon wegstopt. Maar, daar komen toch de eerste oude kolencentrales, en ze trekt hem weer uit haar zak. ‘Look, Chuck, at these amazing industrial sites!’ Chuck mompelt eens wat en kijkt braaf uit het raam. Via Gina kom ik te weten dat hij morgen in Neuss moet zijn. Ik adviseer haar om met hem mee te gaan en in het kunstpark in Neuss te gaan wandelen. ‘Mesmerizing’ noem ik het. Zelf was ik er ooit als student, en bij een zonnige dag kun je er uren verdwalen tussen de moderne, vervreemdende kunst. Lijkt me wel aardig voor haar terwijl haar man saaie lezingen geeft.

Op Düsseldorf gaan ze eruit, maar niet voordat ik ze het woord ‘also!’ heb leren zeggen. Ik leer mensen geen scheldwoorden, ik leer ze woorden waarmee je de toon zet. Ik leg ze de context uit en geef een paar flauwe voorbeelden waarin je ‘also!!’ compleet met rollende ‘L’ goed kunt inzetten in het Duitse dagelijks leven. Gina glimlacht hartelijk en probeert het uit, Chuck is duidelijk minder gecharmeerd. Dan zwaaien ze me uit en verlaten de trein.

Ik ga weer op hun plek zitten zodat ik weer vooruit rijd, en word vrijwel gelijk geflankeerd door een Duitse vrouw. Mijn rugtas zet ik op de stoel tegenover me neer, en dan hebben we nog het koffertje. Het koffertje, dat eigenlijk tegenover ons aan het gangpad lag, is onbeheerd. De twee oude heertjes, die langs de Rijn zo hun best deden op hun Engels, zijn allang uitgestapt. Van de twee nieuwe heren die op hun plek kwamen te zitten is er eentje al uren weg. ‘Welnee’ zegt zijn overbuurman desgevraagd ‘pas een kwartiertje, vast wat eten in de BordBistro’. Ik neem het maar aan. Het koffertje schuiven we maar even onder de stoelen voor ons, opdat de zitplaats vrijkomt.

Ik praat wat met de vrouw naast me over haar reis. Ze komt helemaal uit Lüneburger Heide, bij Hamburg, en daar zal ze vandaag ook uitstappen. Ze moest vandaag in Düsseldorf zijn voor een Termin. Ze wil zulke stukken niet met de auto rijden, zegt ze. Ze komt uit het platteland (en kan me daarom ook geen reistip voor een volgend bezoek aan Hamburg geven) en waagt het niet om met de auto zo lang en naar zo’n druk gebied te rijden. Ik vertel kort van mijn wandelingen rondom de Feldberg. Zo’n trip spreekt haar wel aan. Op Dortmund, vrij gauw al, moet ik de trein alweer uit. Ik zeg geruststellend dat mijn man me vanavond af zal halen van de trein, en verspreek me daarbij in een woord. Als ik mezelf probeer te corrigeren lacht ze het weg. ‘Jij spreekt perfect Duits, ik zou niet geraden hebben dat je uit Nederland kwam!’ wauw, dat vind ik wel een mooi compliment. Bij het verlaten van de trein werp ik nog een blik op het onbeheerde koffertje. De overbuurman van de verdwenen man stapt ook uit, dus nu is er niemand die de oorspronkelijke eigenaar van het ding überhaupt zelf heeft gezien. Ik hoop maar dat het geen bom is.

Ik verscheep mezelf en mijn zware tas van perron 8 naar perron 31. Dat ligt gelukkig dichter bij elkaar dan je zou verwachten, want perrons 11 tot en met 30 bestaan geloof ik simpelweg niet op dit station. Als ik weer de trappen op ben geklost komt mijn Regionalbahn net binnenzoeven. Oh, de houterige bankjes, de kleine ramen! Meewarig denk ik terug aan hoe vroeg het vanochtend was, en hoe mooi, om daar zo op station Bärental te staan – met 967 meter het hoogst gelegen station van Duitsland – in de ochtendzon, met die Zwitsers. In de verte toen de bus, waar zoals elke dag weer de hordes energieke toeristen in stapten. Dat tochtje naar verpozing en zeeën van tijd zou ik vandaag niet maken. Oh, hoe lang geleden lijkt dat al. En nu ben ik al in het Ruhrgebiet, al bijna thuis.

Maar, niet te vroeg gejuicht. Dit is de lange route. In tegenstelling tot het boemeltje waarmee je vanuit Münster vrij gauw Enschede bereikt, is dit een trein die eindeloos lijkt te rijden. Hij doorkruist ook gerust meerdere malen een kwartier een stuk land waar geen huis of station aan ligt. Dit is te verklaren doordat hij schuin door een groot gebied heen rijdt, en dus als het ware afsnijdt; maar zo voelt het helemaal niet. Al die dorpsnamen, de traagheid waarmee we ze bereiken nadat ze al ver van tevoren zijn omgeroepen, de saaiheid van het land… deze rit verveelt mij echt. Het publiek waarmee ik reis is ook bepaald niet florissant. Nooit. Hoe het ook kan, zodra je hier in Nordrhein-Westfalen in zo’n treintje zit, ben je altijd omringd door sloebers. Jongeren in sweatkleding, opgedofte dikke meisjes met een wansmaak in kleding, bierdrinkende putjesscheppers, snelle boys met te veel bling en voortdurend sissende gesprekken over de telefoon met iemand die het duidelijk met ze oneens is. En die trein, die eigenlijk gewoon een bus op rails is, die na elk station optrekt, hoorbaar opschakelt, waarna de teller in de kaartjesautomaat ratelend de volgende zone aankondigt. Nee, het leukste deel van mijn reis is voorbij. Ik wil nu gewoon snel thuis zijn.

We stoppen op Gronau. Ik vergat, dat dat ook nog tussen Epe en Enschede lag. Ik heb nog wat data te verstoken dus ik kijk suf filmpjes op mijn telefoon, over de smalspoorbaan in Todtnau, de wereldproblemen die NOS op 3 in eenvoudige taal aan me serveert, en liedjes van Frank Sinatra die ik nog moet oefenen. Dan staat opeens de conducteur voor me. Om me heen blijkt de trein leeg.

‘Gutenabend, de trein eindigt hier. De trein is kapot, we hebben te hard geremd.’ Verbluft kijk ik hem aan. Klik werktuigelijk, doch nog steeds suf, mijn tas dicht. ‘Ja kom, eruit, hij gaat niet verder’ maant de man me nogmaals. Ik doe mijn windstopperjas maar aan en volg hem naar buiten. Gronau, koud station, waar zijn we. Hoe ver is het naar Enschede en is Michel al onderweg? Ik bel hem, gelukkig heeft hij autotelefoon. ‘Of ik naar Gronau wil komen? Waar dan?’ ‘Busstation denk ik, kijk maar even.’

Michel komt gelukkig naar het treinstation, hij is er tegelijk met de vervangende trein – die er daarna nog twintig minuutjes over zou doen – en zelfs voordat de kapotte trein richting de remise wordt gerold. Nouja, het doet me deugd dat die zo plotseling kapotte trein niet vrolijk uit het perron rolde toen wij onze hielen hadden gelicht. Hij was ten minste écht stuk.

Michel en ik begroeten elkaar uitbundig en ik gooi mijn tas in de auto. We rollen naar mijn huis, waar de katten ons zowaar met blijdschap begroeten. Aahh… een heerlijk wandelweekje zit erop!