In het kort
Met Michel en zijn vrienden Bas en Juliana en weekje griep, koorts, en veel hoesten op dit vervreemdende, maar zonnige eiland.
Met Michel en zijn vrienden Bas en Juliana en weekje griep, koorts, en veel hoesten op dit vervreemdende, maar zonnige eiland.
Deze reis begint met heel andere plannen. Michel zal in april een lang weekend met de band op de hei zitten, dus wil ik ook even weg. Maar zodra ik dat idee opper, zegt hij ‘ik wil eigenlijk wel naar Lanzarote’. Daar is hij vaker geweest om te mountainbiken met bandgenoot Bas. Ik zeg dat het voor mij ver buiten budget is en ga verder zoeken naar een huisje dichterbij.
Dat wordt Genua… Bolzano… Heidelberg… Helsa… naarmate de kilometers droppen, daalt ook de verwachte temperatuur. Dichterbij is wel beter betaalbaar, maar eigenlijk gewoon niet leuk. Met twaalf graden in een stad rondwandelen heb ik in december ook al gedaan, nietwaar?
Ik overweeg Helsa en meld dat op een goede dag in januari aan Michel. Uit het niets laat hij me in zijn browser een huisje op Lanzarote zien. ‘Dit is wel mooi toch? Ik denk dat ik dit ga boeken. Ik ga dit boeken! En ik nodig jou uit.’ Flabbergasted annuleer ik mijn toezegging aan Jonathan in Helsa, en concludeer dat ik nu aan boord ben van een reisje naar de zon…
Vantevoren regel ik een kattenoppas, voor het eerst via Pawshake. Dat ziet er allemaal goed uit. De paklijst komt op tafel, warme en koude kleren wisselen elkaar af. Wat moet er nou mee voor 22 graden en ’s avonds fris weer?
De week vantevoren wordt Michel ziek en blijft thuis van werk. Ik voel me fris en fruitig en kom Michel twee keer avondeten brengen. Maar, ik ben op zaterdag nog naar een Balfolkavond geweest en en word op de donderdag voor vertrek ook ziek. Ik voel me zo gammel dat ik mijn fiets bij Michel achterlaat en hij me naar huis brengt. Vervelend, maar geen reden om niet te gaan! Vrijdag werk ik vanuit huis met griep. Mooi nog even de gelegenheid om in te pakken en bij te slapen, dat wel.
Zaterdagochtend vijf uur gaat de wekker. Ik heb slecht geslapen, koorts gehad, bizar gedroomd. Maar ik ben wakker en ik ga zo op reis! Dat geeft me altijd wat energie. Ik voer de katten, pak de laatste dingetjes in, en verlaat om 6:40 het huis. De Alfa Romeo met Michel, Bas, en Juliana rolt voor.
Terwijl we zo in ’the darkest before the dawn’ over de achterbak gebogen staan, bemerkt Michel dat hij zijn toilettas vergeten is. Overweging, tja, dan maar terug. Er is nog tijd. Dus zoeven we even langs de Dennenbosweg en schieten daarna de snelweg op naar Düsseldorf.
Bij Parkplatz Elwen doe ik onderweg nog even een pipi, daarna zoeven we door naar Düsseldorf. De navigatie leidt ons keurig naar Parkhaus 5. Het is koud en winderig op straat en er valt nevelige motregen. We bibberen naar de overkant, een betonnen trap op, en daar komt de Skytrain. Met ons parkeerticket mogen we gratis mee naar Terminal B.
Binnen gaat Michel naar de balie en checkt zijn paarsgroene sporttas in. Hij zit knap vol en ik vraag me af of hij heelhuids over gaat komen. Er zijn amper passagiers bij de desk en we zijn dan ook zo onderweg richting douane.
Daar is het al drukker. We worden een rijtje in gesluisd. Ik leg al mijn spullen gedwee in de bakken en doe een dansje door de scanner. Mijn schoenen moeten uit en ook in een bak. Aan het eind wordt mijn tas eruit geplukt. Ik heb mijn vloeistoffen niet in een ziplockje. ‘Je komt vast uit Nederland, hè?’ ‘Ja’ ‘Ja daar is dat niet meer nodig. Maar als je een euro hebt…of twee… dan kun je … ergens een ziplockje kopen’. Het is allemaal zo vaag, maar ik wil dat het opgelost is.
Dan verschijnt achter me uit het niets een Duitse vrouw met een extra ziplockje. Ik dank haar hartelijk. Snel alle flesjes in het zakje, wat niet dichtgaat. De beveiligers vinden het wel best. Heh… ? Nou, door dan maar.
We wandelen door de slingerende tax-free-shopping route en vinden prompt de gate. Nog even naar de wc… die kennelijk in verbouwing is… hmm. Al gauw mogen we boarden en zitten we in onze jet naar het Spaanse eiland.
Tijdens de vlucht heb ik heel de tijd mijn tas voor me gehouden. Dat heeft mijn beenruimte nogal beperkt. Vier uur vliegen in dezelfde houding geeft je nogal een houten kont. Ook kwam ik erachter dat, om onduidelijke redenen, mijn e-books niet naar mijn reader zijn gezet. Het enige dat ik vind is het boek ‘My Home in the Alps’ – een wat oubollig boek over alpiene heldendaden in de vorige eeuw, een boek dat ik maar blijf lezen omdat het nooit uit raakt, en het altijd wel op mijn reader staat als er écht niks meer te lezen valt.
Ik probeer zo veel mogelijk te slapen. Af en toe hoest ik een beetje. Michel naast me slaapt ook. De zon schijnt door het cabineraampje en verwarmt de linkerkant van mijn gezicht. Met gesloten ogen overdenk ik of UV-stralen, boven de wolken, door een vliegtuigruitje, schadelijker voor je zijn. Na enige tijd zijn we over Frankrijk en Spanje heen en suizen we over de Oceaan. Nou, nu is het vast niet ver meer.
Niets blijkt minder waar. Het helpt ook niet dat alle catering aan boord tergend traag is omdat dit zo’n lange vlucht is. De stewardessen kondigen hun ronde eerst aan, wachten dan een half uur, en gaan dan op hun dooie gemakje met hun kar door het gangpad. Betalen kan alleen met contanten. Hebben we niet. Dus ik laat mijn waterzak volgieten met gratis water, want dat kuchje…
Eindelijk kondigt de captain de landing aan. Die duurt nog goed veertig minuten. Tot op het laatst hebben we eindeloze blauwe zee onder ons. Dan maken we een mooi u-bochtje naar rechts en landen we hobbelend op de tarmac van Arrecife airport.
Op dit punt ben ik nog redelijk helder van geest. De tas moet van de band gehaald worden. Dat laten we Bas en Jul doen. Michel en ik gaan in de rij voor de autohuur staan. Daar staan echter al heel wat andere mensen. De rij schiet ook bepaald niet op. ‘Dit gaat een uur duren’ verzucht hij. Ik loop Bas en Jul tegemoet en wacht met ze op de tas die van de band komt.
Michel heeft een beter plan. We gaan met een taxi naar Costa Teguise en huren daar een auto. Aldus kiezen we een stilstaande taxi uit, die ons voor een nette 20 euro naar ons vakantieoord zoeft en in het centrum afzet. De stadsbussen waren niet beter geweest.
Het centrum blijkt afgezet vanwege de carnaval. Dat merken we al snel. We sjokken met onze bagage en iets te warme kleren de hoofdstraat in. Bas en Michel wijzen me van alles aan dat ik moet zien. Ik ben echter mijn helderheid behoorlijk kwijt. Hoofdpijn bonkt tegen mijn slapen en ik heb het erg warm.
We zetten ons bij La Bocacita aan een tafeltje. We zijn omringd door feestende carnavalsgangers. Kleurige pruiken, vrouwen en mannen in vreemde uitdossingen, rondrennende kinderen. Iedereen viert feest. Behalve ik, nouja, in mijn hoofd wel.
We bestellen drankjes en zitten zo even uit te blazen van de reis. Er wordt bekeken of er nog autoverhuurcentrales open zijn, en of we al boodschappen moeten halen. Ik ben er niet echt bij. Het is zó warm, ik ben zó moe. Ik spot op Maps dat we maar een kilometer van ons huisje af zitten. We kunnen er nog niet in, maar al gauw krijgen we de deurcode toegestuurd. ‘Ik ga erheen lopen’ zeg ik woozy. Vindt Michel geen goed idee. Bas en Jul rekenen af en Michel en ik lopen vast richting huisje.
Het is inderdaad een stoffige rotsachtige route die gelijk de onbebouwde buitenwijken van Costa Teguise in gaat. Met de zon op je hoofd en een zware rugzak op de rug is dat geen pretje, zeker niet in je eentje. Ik hoest inmiddels hard en mijn buik rommelt ook vreemd. Gaar stappen we voort.
We staan bij de tuinpoort van het huisje, en zoals altijd zoeken we het sleutelkastje. Michel kijkt overal maar vindt niks.
Ik ben inmiddels zo uitgeteld en ziekig dat ik me op de stoep laat zakken en met mijn hoofd op mijn rugzak ga liggen suffen. Michel controleert of dit echt de juiste straat is.
Dan sta ik op, open de tuinpoort met de klink van binnenuit, en wandel naar de voordeur. Daar hangt het sleutelkastje zoals beschreven. We hadden gewoon nog niet bedacht dat het tuinpoortje gewoon open zou zijn…
We laten onszelf binnen, gevolgd door Bas en Jul die ook gearriveerd zijn. Na een snelle wc-stop kiezen we de linker slaapkamer. Bij nader inzien blijkt die ruimer dan de rechter. Michel laat het erbij, gekozen is gekozen. Ik ga er maar in mee, ik ben te suf om Bas en Jul nu nog deze kamer te geven. Ik leg mijn rugzak tegen de muur en plof op bed. Slapen wil ik, slapen. Slapen in koelte. Ik hoor de party om me heen uitpakken en dingen regelen en dan ben ik weg.
Ik ben nog heel even wakker als de party me informeert over hun avondeten die avond. Nee, ik ga echt niet mee, ik leef nog niet. Tot twee keer toe word ik plotseling wakker in kletsnat bezwete beddenlakens, die ik dan maar verschoon met spullen uit de linnenkast. Koortsachtige dromen houden mijn uitgeputte hoofd bezig. Maar ik slaap, dat is goed. Ik merk het amper als de party tegen half elf terugkomt uit het restaurant.
Wat een feest, vandaag voel ik me goed! Michel noemt het een opleving. Ik weiger dat te geloven. We slepen de eettafel naar buiten, naast het huisje, en ontbijten met zijn viertjes.
Juliana heeft een autoverhuur gevonden die op zondag tot 13:00 open moet zijn. Hij zit in het centrum van Costa Teguise. We moeten sowieso ook Michel en Bas’ gehuurde fietsen ophalen, dus tijd om te voet koers te zetten naar het dorp. Juliana blijft op de casa passen.
Het is opvallend warm. Michel en Bas lopen vooruit en ik schiet wat foto’s. Ik heb nu meer oog voor het landschap dan gistermiddag.
Na een kwartiertje zijn we op de kruising met de autoverhuur. Het is niet druk en ze hebben zowaar twee auto’s beschikbaar voor ons. Ik Google snel. De ene is een brave sedan, de andere is een Ford EcoSport SUV. Dat klinkt als de betere wagen. Hij is nog honderd euro goedkoper ook. Vast omdat die niet zo gauw kapot gaat in dit landschap.
Michel rekent af en is bij deze de designated driver. Dat is niet erg, hij drinkt toch geen alcohol.
We steken de straat over naar dé parkeerplaats van Costa Teguise, waar onze bolide staat. Inderdaad, daar staat hij, felrood en ready to go. Maar wij nog niet.
We wandelen naar fietsverhuur Vulcan Bikes, in de volgende straat. Michel noemt zijn reservering en de stoere dame achter de toog wijst ze meteen twee al klaarstaande fietsen. Goed geregeld. Er moeten nog wat dingetjes afgesteld worden, trappers verwisseld, en dan zijn hun fietsen klaar voor het racewerk.
Ik steek mijn hand op. ‘Ik wil graag ook een fiets huren. Maar wel een simpele.’ De jongens raden me toch aan wel iets van een mountainbike te nemen, en die krijg ik dan ook. Een eenvoudige metallic blauwe mountainbike, met zeker tien versnellingen. Even wennen weer. Na mijn verblijf in Finland had ik ook een mountainbike, dus ik moet even mijn geheugen opfrissen en dan sjees ik met de jongens mee. We stuiven over de gravelpaden terug naar huis.
Wat een heerlijke dag, zo in het zonnetje! Ik ben er weer bovenop! Toch?
Het is zulk lekker weer, ik moet deze kans aangrijpen om flink zon te pakken en op te knappen. Ik trek mijn bikinitop aan en zet me op een ligbed in ons betegelde tuintje.
Het is lenteachtig… hoewel het na het middaguur toch wel erg heet wordt. Ik sleep mijn ligbed naar een schaduwrijk randje van de tuin en bedek mijn benen met mijn sjaal. Gek, het brandt toch wel redelijk na… zo heet is het toch niet?
Juliana komt met de jongens terug van het dorp. Ze hebben de auto opgehaald en boodschappen gedaan. Gelukkig, er is thee, honing, en heel grote mandarijnen. Hoestdrank is Michel nog vergeten, maar de winkels en apotheken zijn hier tot laat in de avond open, dus dat komt vanavond wel.
Hè, ik voel me toch warm… ik kijk in de badkamerspiegel en zie dat ik fiks verbrand ben. Oeps!
We trekken een flesje witte wijn open en zitten in het namiddagzonnetje totdat de wind opsteekt. Ik voel me wat woozy, dus ik ga even op bed liggen. De party maakt zich klaar om ergens in het dorp uit eten te gaan.
Ik overweeg mee te gaan. Ja. Nee. Ja toch. Nee. Ik voel me te ziekjes. Of moet ik er gewoon uit? Ik draal een beetje tussen slaap- en woonkamer en verander meermaals van plan.
Oh, fuck it! Roep ik uiteindelijk, en grijp mijn jas. ‘Ik ga gewoon mee!’ Ik zit nog niet in de auto of ik voel me al zo beroerd, dat ik eigenlijk nu al terug mijn bed in wil. Dat heb ik even daarvoor ook nog voorspeld, maar ja… ik wilde toch mee.
We zetten de auto op de parkeerplaats en wandelen langs een paar restaurants. Overal is het nog druk, mensen praten en hebben vertier. Alles gonst rond mijn hoofd. We vinden een restaurantje waar we naar beloofd maar vijf minuten hoeven te wachten. Ik lach om Michels aparte manier van krijgen wat hij wil. Op een vreemde manier heeft het personeel ontzag voor ons en krijgen we ook echt binnen vijf minuten een tafel, terwijl er gewoon mensen buiten staan te wachten.
Ondertussen hoest ik me behoorlijk te pletter – het is gewoon niet in te houden. Ik meld desgevraagd dat ik me niet oké voel. Maar ja, ik ben nou eenmaal mee. Zal ik teruglopen? Michel weigert dat. Dan gaat hij me wel brengen. Dat vind ik weer een ondoenlijk plan, zo de tafel verlaten. Het is maar eén kilometer en ik weet de weg, wat zou het? De sfeer aan tafel wordt stiller en stiller. ‘Morgen…?’ probeer ik het gesprek op gang te brengen terwijl ik met mijn armen gebaar om mensen aan het praten te krijgen. De party kijkt me verwilderd aan. ‘Wat – willen – jullie – morgen – doen?’ proest ik, resulterend in een volgende hoestbui. Langzaam komt het gesprek op gang. Het blijkt dat niemand een idee heeft en ook niemand nu wat wil bespreken. Well, dat was jammer.
Dit komt echt niet goed zo, ik voel me beroerd en wil nu weg. Maar net als ik op wil staan komt de ober aan onze tafel. Wat willen we eten? Ik bestel een carpaccio en laat de anderen voor- en hoofdgerecht bestellen. Kan het allemaal tegelijk op tafel? Dat schijnt te kunnen. Toch komt mijn gerecht eerder en zit ik een goede tien minuten ontzettend ongemakkelijk naar mijn bord te staren. De ober merkt het op en informeert of mijn tafelgenoten hun eten tegelijk wilden. ‘Jaha!’ hij spoedt naar de keuken en onze gerechten worden met veel haast eerst bereid.
Ondertussen begin ik vast aan mijn carpaccio te peuzelen. Veel honger heb ik niet, maar het staat toch voor mijn neus. Ik ben halverwege als de rest hun gerecht heeft. Ik probeer het gesprek nog een beetje op gang te houden, maar er is echt een ijskoude ongemakkelijke sfeer over tafel neergedaald. ‘Wil je wat van mijn vlees?’ vraagt Michel. ‘Nee’ bedank ik. Even later vraagt hij of ik dan wat van zijn groenten wil. ‘Nee, en stop me eten aan te bieden! Ik heb geen honger, anders had ik wel meer besteld toch!’ kift ik. Gelijk is de sfeer aan tafel echt tot het nulpunt gedaald en ik zie dat ik dat ook niet meer goed ga maken zo. Okay, tijd om te gaan dan. Ik eet mijn laatste hap carpaccio, drink nog een slok water, en sta op. ‘Dit wordt niet meer gezellig zo, ik wandel naar huis jongens.’
Ik hoop hiermee de rest van de avond niet te verpesten, maar Michel staat ook op en weigert me alleen te laten vertrekken. ‘Dit is belachelijk’ zeg ik nog, maar hij staat erop. Met tegenzin verlaten we het restaurant en hij rolt me met de auto naar huis, om daarna terug te keren naar Bas en Juliana.
Ik plof in bed, boos, verdrietig, maar vooral: ziek. Ik voel nu pas dat ik behoorlijk koorts heb en dat van rustig slapen ook weinig komt. Vrienden stellen me via de app gerust. ‘Ga maar slapen, morgen is een nieuwe dag. Deze kun je niet meer redden.’
En zo slaap ik in… tot de party tegen half elf terug is. Ik ben nog even wakker en dan slaap ik weer verder. Wat een helse avond.
Vandaag ben ik minder goed te pas bij het ontbijt, maar ook minder overmoedig.
Tegen 13:00 lig ik rusteloos naar het plafond te staren. Als ik weer wat wil gaan doen, kan ik het beste zelf op mijn eigen tempo de start maken. Er is nu niemand thuis, dus niemand om me voor te haasten.
Ik keil mezelf uit bed, de hoofdpijn bonkt en mijn hoofd tintelt, het gevoel van ontstoken neus- en keel laat me niet los. Maar ik ben overeind. En nu ga ik de wereld tegemoet. Ik ben helder genoeg om te fietsen, dus laat ik mijn mountainbike pakken en eens richting dorp gaan.
In zo’n half-delirische staat van zijn is het nog knap lastig om alle voorbereidingen logisch uit te voeren. Ik pak mijn tas in, kleed me aan, hoest veel, knijp mijn ogen toe om de hoofdpijn te vermijden, en ga weer door. Uiteindelijk beland ik buiten. Wat een heerlijke zon, wat een warmte! Met veel precisie sluit ik het huisje af en laat de sleutels achter in het kluisje, zodat mijn reisgenoten ook weer naar binnen kunnen als ze terugkomen.
Rustig fiets ik naar het dorp. Ik weet niet precies wat de snelste weg is, maar het stratenplan is hier zo eenvoudig, je komt er uiteindelijk toch wel. Ik geniet van het zonnetje en de frisse wind. Ik geniet van weer buiten zijn en weer iets ondernemen. Ho, wel even op de langsrollende auto’s letten.
Ik ga eerst naar de supermarkt. Ik heb helaas nood aan zonnebrandcrème, after sun, en ook gorgelen met mondwater wil ik proberen. Dus neus ik door de schappen tot ik de beste value for money flacons van elk goedje heb. Ik pak er nog twee dikke mandarijnen bij en wandel naar de kassa. Voor mij hoor ik hoe men in het Spaans vraagt, of je een tasje wil. Dus, zodra ik op mijn beurt die vraag gesteld krijg, kan ik direct beleefd ‘no, gracias’ antwoorden. Zo, Heidi de reiziger komt weer een beetje bij me boven.
Ik ga buiten voor de supermarkt op de rand van een plantenbak zitten en nuttig mijn mandarijnen. Voor de aankopen had ik een rugtasje meegenomen, dus die zitten me niet in de weg. Ik liep zowaar met sokken in mijn sandalen, omdat ik dacht dat het koud zou zijn, (en ik me geen klap aantrek van modegevoel als ik me niet jofel voel). Maar niets is minder waar: het is zo heerlijk lekker warm dat ze wel uit kunnen. Ik prop de sokken bij in mijn tas en pak de fiets richting strand.
Eerst stop ik nog even bij een typische Chinese prullaria-winkel. Michel heeft hier gisteren een aardige zonnebril gekocht (want ook die lag nog thuis, waarom zou je die nodig hebben op een zonnig eiland?). Ik groet de twee Chinese meisjes die zich voornamelijk bezig houden met nietsdoen en struin wat door de shop. Tja, precies wat je verwacht eigenlijk. All this glitter, no gold. Ze hebben wel enige koelkastmagneten, niet al te cheesy, dus voor het geval ik ze nergens anders meer tegen ga komen neem ik nu een mooi beschilderde hagedis met ‘Lanzarote’ erop mee. Ik wil eigenlijk nog iets van een doek om mijn verbrande hals te bedekken, maar ze verkopen alleen tenenkrommende boerenzakdoeken. Ik heb al twee sjaals mee, dus daar moet ik eerst maar wat mee.
Verder naar het strand!
Het is voor mijn gevoel (voor zover ik helder denk) wat tegenstrijdig waar het strand ligt. Google Maps wijst me aan het einde van de straat naar links, en beweert ook dat er de hele tijd aan mijn linkerhand al strand ligt, achter de gebouwtjes.
Het zal wel, het voelt meer alsof het rechts ligt, maar ik zal Google Maps maar weer vertrouwen. Die heeft me ten slotte in het verleden nog maar twee keer compleet de verkeerde kant op gestuurd.
Inderdaad, aan het einde van de dwarsstraat kom ik (na nog talloze Chinese prullaria-winkels, supermarktjes en farmacieën te zijn gepasseerd) op een grote parkeerplaats met bombastische hotels, en: strand. Ik hoor de zee heerlijk bruisend aanrollen en tegen de rotsen stukslaan.
Volgens mij mag je hier overal met de fiets komen, dus ik neem hem lekker mee. Hij kan mooi bij een andere fiets boven aan de kade staan. Ik wandel naar beneden en trek mijn sandalen uit. Há! Ik sta met mijn voeten in de… eh, hoe heet het hier eigenlijk?
Ik trek mijn telefoon tevoorschijn en raadpleeg Google Maps weer. Ik sta, tot mijn teleurstelling, net als vorig jaar in Porto, in de Atlantische Oceaan! Een beetje beteuterd accepteer ik dat al mijn vreugde om hierheen te gaan nu is doodgeslagen met de gedachte dat ik al eens met mijn voeten in deze oceaan heb gestaan. Nouja, nu is het wel meer midden in de oceaan dan toen.
Ik plons een beetje rond, laat de golven over mijn benen spoelen, zie andere mensen rond mij het water in gaan. Ja, ik heb nu geen badkleding of handdoek bij me, ik doe even niet mee.
Terwijl ik op een rotsje van de golven zit te genieten, komt er een jolige man met twee koelboxen langsstruinen. ‘É signorita, ice cream?’ Dat laat ik me geen twee keer zeggen! Mijn eerste ijsje van dit jaar! Het kost ook bijna niks, deze nep-Cornetto. Ik laat het me goed smaken.
Ik meld the party wel dat ik aan zee ben. Mijlpaal van deze dag. Ik heb wat van het eiland gezien!
We beginnen de avond met op het terras zitten en staren hoe de zon langzaam ondergaat over de huisjes in de verte. Juliana heeft bedacht dat ze, met de weinige ingrediënten die ze hier heeft, sangria gaat maken. Nou, ik ben wel benieuwd. Ik ben een hele dag goed te pas geweest, dus doe mij ook maar een glaasje. Ze maakt een mix van rode wijn, water, sap…? en wat verschillend fruit in een wijnglas.
Ik nip er aan en de smaak is niet heel vervelend. Maar na drie slokken zegt mijn maag falikant ‘nee’. Ik kan geen slok meer nemen, wat verschrikkelijk! Ik word draaierig en voel me acuut beroerd. Achteraf bedenk ik me dat het nemen van de hoestdrank, fluimucil én deze alcohol wel eens een slechte combinatie zou kunnen zijn. Maar ik ben op dat moment te ziek om dat te realiseren. Ik zeg iedereen gedag en rol me op in bed. Ik zet geen stap meer buiten de deur vanavond.
Na een aantal uren voel ik me weer in orde, al is mijn beddengoed weer eenmaal klaar om in de was opgefrist te worden. Het is midden op de avond. De party is uit eten gegaan en zal rond half elf terugkomen. Ik moet wel wat slapen nu, want als Michel terugkomt zitten we elkaar zeg maar… nogal in de weg qua slaapgeluiden. Dus moet ik nu mijn rust pakken. Ik leg mijn hoofd weer op het kussen en bedenk me heel rustig dat ik moet slapen.
Twee uur later lig ik met razende gedachten nog steeds zo wakker. Echt van houding veranderen kan niet, want alleen op deze kant hoest ik niet. Dus lig ik uren met mijn ogen dicht te wachten tot ik in slaap val. Mijn hersenen maken er een compleet visueel circus van. Ik zie blokjes die aaneenschuiven, knikkers die vallen, treintjes, Tetris, schaapjes zelfs… alles komt voorbij. Alles is een gedachte. Geen enkele gedachte is slaap. Ik doe ontspanningsoefeningen door al mijn ledematen in gedachten te benoemen en me af te vragen of ze in een gespannen houding liggen. Niks. Ik denk aan fractals en probeer ze te volgen terwijl ze voor mijn gesloten ogen oneindig inwaarts spiralen. Niks. Ik denk aan wolken, rivieren, wind en water. Niks sust of stilt mijn razende brein. Het speelt met me en ik heb het niet door.
Tegen half elf draait de sleutel om in het slot. De party komt thuis. Ik werk me uit bed, hijs me in een shirt en legging, en zet me bij ze op de bank. We drinken kopjes thee met honing en ik vraag tussen mijn geblaf door hoe hun avond was. Ze vertellen over de sfeer en het eten. Hoofdpijn bonkt tegen mijn slapen. Ik ben blij dat ze er weer zijn.
Als ik ze kort vertel hoe ik geslapen heb, realiseer ik me pas dat ik koorts moet hebben gehad. Nou, hopen dat die niet terugkomt. We gaan ons bed weer in en ik spreek met Michel af dat we elkaar aantikken als we elkaar ongemerkt wakker houden. Dat werkt redelijk goed, geloof ik. Hoe haal je de morgen…
We ontbijten weer ietsje later dan gisteren. Ach, er hoeft ook niks. Ik voel me nog steeds niet jofel, maar ik kan de dag weer aan. Kijk eens wat een leuke stoere plakken kaas ze hier dan hebben. In de achtergrond de moka caffè op het tuinmuurtje. Ideale plek als hij nog heet is aan de bodem.
Bas en Juliana hebben toegezegd dat ze vandaag niet met de auto weg hoeven, en dat het ze leuk lijkt als Michel en ik een dagje samen hebben. Dat vind ik lief, en ook wel een leuk idee. Ik wil wel wat van het eiland zien. Hopelijk houdt mijn hoest zich een beetje in.
Michel stelt voor om naar Playa Quemada te rijden. Hij weet daar een leuk restaurantje aan zee. Zo zoeven we even later door het zonnige, kale landschap. Voorbij aan Arrecife, Tías. Opeens ergens links, zigzaggend de heuvels af. Ik zie de zee en maak foto’s.
Langs de kust zijn overal kleine plukjes huizen, die samen een dorp vormen. Er is zoveel onbewoond land over dat de dorpen ook nog lang niet aan elkaar gegroeid zijn. Vanaf een kustdorp is één weg naar de hoofdroute over het eiland. Vast om het simpel te houden.
Michel weet precies waar hij wil zijn. We zetten de auto achter een onbeduidend wit gebouwtje en zetten ons in de zon op het terras aan het water. Heerlijk, even lunchen. Ik moet wel vaak hoesten, maargoed we zitten buiten. Ik ben liever hier met wat ongemak dan dat ik nog een dag doelloos op bed lig.
Na het eten wandelen we nog even een stukje langs zee. Het is schitterend, warm, met een klein briesje. Ik voel me niet optimaal, maar ik voel me gelukkig.
Michel weet nog een mooie locatie: Caleta de Famara. Een kust aan de noordzijde van het eiland. We cruisen met de SUV schuin door alle woeste landen heen, soms een dorpje passerend. Er is hier weinig. Je ziet wel dat mensen hard hun best doen om ook maar iets van vegetatie te laten groeien.
Buiten de witte blokkerige dorpjes zijn op akkers halve maantjes van stenen gemaakt. Michel had me hier al een keer over verteld. De donkere aarde is tot aan de horizon (waar vaak een vulkanische heuvel begint) volgelegd met kleine stenen hoefijzertjes, waarbinnen één enkel struikje groeit. Of het hoefijzertje nou juist de wind buiten, of het water binnen moet houden, dat snap ik niet helemaal. Het ziet er wel bijzonder uit, zoals zoveel op dit eiland.
We bereiken de kust. ‘Kijk’ zegt Michel tussen twee hoestbuien van mij door. ‘Dit is typisch zo’n wild-west-stadje. Ik snap het, het lijkt op Tenda, waar Jeroen en ik ooit doodvermoeid binnenzwalkten. Op een hippe auto na leek het daar net zo. Je verwacht eigenlijk elk moment een paar eenzame tonen op een mondharmonica.
Michel wijst een restaurant aan. Ik zie het als kans om even een pipi te doen, want bij de lunch heb ik aardig wat gedronken om mijn keel niet te laten uitdrogen. Ik mag bij het restaurant even gaan en bemerk dat ze een vriezer vol ijsjes hebben. Dus eten Michel en ik samen een ijsje aan de kust. Wel peperduur, maar ik geloof van Michel ook dat het een goed restaurant was. Misschien kunnen we er nog een keer gaan eten deze week.
We gaan weer aan het rotsstrand staan en turen uit over de brekende golven. Ik houd normaal niet bijzonder veel van de zee, maar hier is hij echt prachtig. Zo ongeremd, zo natuurlijk. Het water speelt met het land. In de verte liggen twee kleinere vulkanische eilandjes: La Graciosa en Isla de Montaña Clara.
We zetten weer koers terug op huis aan.
Vlak voor deze kustplaats kwamen we voorbij een grappige x-vormige kruising in de weg. Een punt, waar twee bijna parallel lopende wegen elkaar raken, en waar met een soort van x-vormige rotonde mogelijkheid is om af te slaan naar de parallelle weg.
Tot onze verbazing geeft de navigatie aan dat we inderdaad schuin door het kruisje mogen rijden om via Teguise naar huis te gaan. Michel neemt het aanbod blij aan, maar bemerkt dan dat we rechtstreeks op een onverharde weg zijn beland. Houd je vast! Gelukkig hebben we een SUV onder onze kont!
Het gaat een eind bergopwaarts waarbij we de heuvel volgen. Onder ons liggen velden en daaronder de hoofdweg waar we net op de heenweg over reden. Wat avontuurlijk dit! Hoe hoger we komen, hoe rotsachtiger het pad ook. Michel zegt dat hij dit soort paden ook met de fiets wel kiest. Alleen de ribbels, die door sommige auto’s gemaakt worden, zijn verschrikkelijk om overheen te fietsen. Daar hebben we met onze dikke autowielen gelukkig geen last van.
Als ze denken echt in de middle of nowhere te zijn beland, staan we opeens aan de rand van Teguise.
Terwijl we door de straten rijden, herken ik de ‘oude stad’ Teguise. Ik vraag Michel of hij wil parkeren op het marktplein.
Het is half bewolkt, er is nauwelijks iemand. We lopen een beetje rond (en ik maak weer dankbaar gebruik van een keurig schoon openbaar toilet). Heel toeristisch is het hier niet, terwijl dit toch echt het middelpunt van het dorp is.
Ik neem de sfeer van de huisjes een beetje in me op. Alles wit, glad gepleisterd, vierkant, met platte daken. De kozijnen altijd in het typische groen of zwart. Elke tuin ommuurd, geen huis meer dan twee verdiepingen hoog. Geen uitbundige gevelreclame, niet meer dan sobere wegbewijzering. Geen wonder dat dit ‘de oude stad’ wordt genoemd. Het is alsof je bijna honderd jaar teruggaat in de tijd, op de auto’s na.
De tuinmuren zijn wel opmerkelijk om te zien. Niet alleen de vorm; straten zijn schots en scheef, veelal direct om tuinmuren heen aangelegd. De wijze van bouwen is ook bijzonder. Er zijn tuinmuren als dalmatiërs: wit pleister afgewisseld met dikke zwarte rotsen.
We rollen het dorp weer uit en wagen ons weer de heuvels in, nu over een normale asfaltweg. Op naar Costa Teguise.
We komen weer thuis aan, waar Bas en Juliana ook al zijn.
Ik waag me nog aan een restje witte wijn dat ik aanleng met water, maar al gauw houd ik het voor gezien. Weer ga ik vanavond niet mee, ik ga mijn bed weer in.
Ik besluit vanavond wakker te blijven en wat in mijn reisdagboekje te schrijven. Ik nestel me op de bank met een schemerlamp erbij en drink kopjes thee met honing.
Zo gaat de avond kalmpjes voorbij.
Voordat ik het weet is het alweer kwart over tien en hoor ik de party thuiskomen.
Slapen gaat vannacht wat anders. Michel stelt voor dat we elkaar niet bij elk geluidje een por geven, om zo elk toch wat langer achter elkaar te kunnen slapen. Ik vind het wel jammer, want ik vond de afspraak wel goed zoals hij stond.
Ik probeer in slaap te vallen, maar dat lukt niet. Al gauw hoor ik geluid uit het bed naast me en kan ik me alleen nog daarop focussen. Dat wordt geen slaap zo.
Ik pak mijn boeltje op en ik verhuis naar de woonkamer. Ik schuif de gordijnen strak dicht, want de maan staat helder aan de hemel. Ik leg de wifi-extender plat op zijn smoel, want er zitten erg felle ledjes op die de halve kamer verlichten. Dan ga ik op de bank liggen en slaap daar heerlijk verder.
We ontbijten weer op het terras. Het waait vandaag een beetje meer dan gisteren. We moeten een beetje uitkienen dat verpakkingen niet onder onze neus wegwaaien.
Vandaag gaan we met zijn vieren naar National Park Timanfaya, oftewel: de vulkaan.
De jongens weten nog wel waar het ongeveer was, dus we tikken het in op de navigatie en rijden erheen. Bijna goed. We komen bij een parkeerplaats waarvandaan te wandelen is, maar we willen nog ietsje verder.
Het landschap is hier bijna buitenaards. Links en rechts van ons zien we alleen maar donkere, heftig omgewoelde aarde. Het is alsof je piepklein bent en dwars door de akker van een reus rijdt – wel over een asfaltweg dan. Nergens groeit een struik of boom. Het land weerkaatst ook minder zonlicht, zo lijkt het. De bewolking is hier wat troostelozer en het lijkt alsof we op een andere planeet zitten, alsof tijd en ruimte stil zijn gezet.
We komen voorbij een slagboom, kopen een ticket, en belanden in de rij voor een parkeerplaats hoger op de berg. Braaf laat ik me mee naar boven voeren.
Bovenaan is een bijzonder schuine parkeerplaats. Alle auto’s staan zo schots en scheef op de helling geparkeerd, het is bijna knap dat geen een aan het rollen gaat. Parkeerwachten dirigeren ons driftig naar een vrije plaats. Tussendoor rijden touringcars zonder veel moeite af en aan de steile parkeerplaats over.
We gaan naar het restaurant. Even snel een pipi, in een keurig uitgerust toiletgebouw dat bij het restaurant hoort. Het valt me op dat het hier werkelijk niet vaak of hard zal regenen. Je loopt grotendeels buitenlangs overal naar toe, sommige ruimten hebben geheel geen dak. Het hele gebouw bestaat uit grote rotspoorten en ronde pleintjes. Het doet me denken aan de wereld van The Flintstones.
We gaan met een touringcar mee. Michel en ik zetten ons achterin op een bankje achter een zoenend stelletje. Of hun stoelen wel even normaal rechtop kunnen? Ja, dat kan. Zo, kan ik ook zitten. Onze bus rolt behendig, potsierlijk als hij is, met een laag toerental over de schuine heuveltjes tussen de vulkanen. Ik ben verbaasd dat een touringcar dit kan, en dat de motor niet overkookt terwijl we zo, als ware het een geasfalteerde achtbaan, onbereikbare delen van het vulkaanlandschap te zien krijgen.
Hier en daar staat de bus even stil. Er wordt uitleg gegeven in het Spaans, Engels en Duits. Het is wel apart, maar ik weet niet echt wat ik nou voor bijzonders moet ontdekken. Het is gewoon heel onherbergzaam en vooral kaal en onaards. Voor we het weten zijn we alweer terug bij de parkeerplaats. Bas en Juliana mompelen dat de trip de vorige keer een stuk langer duurde, en ze meer vulkanen liet zien. Ik weet het niet, ik had ook best nog wel en stukje verder het landschap in willen rijden. Maar ik zat me ook een ongeluk te hoesten, dus ik ben wel blij dat ik weer in de buitenlucht sta.
Nu krijgen we nog even een demonstratie te zien van de hitte van de aarde. Eerst gooit een man wat droog hooi in een holte vlak onder het oppervlak. Het hooi vat gelijk vlam en verkoolt voor onze ogen. Dan loopt zijn collega naar een paar buizen die vlak voor het restaurant uit de grond steken. Hij giet er eerst een scheutje water in. ‘Floooof’ horen we als het water er met een sisser weer uit spuit, ongeveer een meter de lucht in. Dan wacht hij even, en giet met een kwak de rest van de inhoud van zijn emmer in een andere buis. Hij doet een stap terug en ‘POF!’ als een woeste geiser knalt stoom en water met een schot de lucht in. Het publiek schrikt en lacht dan, een peuter zet het van schrik op een krijsen.
We gaan even aan de rand van de parkeerplaats staan en daar maken Michel en Juliana leuke foto’s van ons: dansend op de vulkaan. Dat moet toch wel even, ook al ken ik het liedje eigenlijk niet. In mijn hoofd klinkt het als Bløf’s ‘Dansen aan zee’ (lees voor zee ‘op de vulkaan’). Maar dat deert niet, het is grappig.
We gaan wat eten in het restaurant. Pas hier binnen merk ik hoe oud het gebouw is. De architectuur is zowaar uit de sixties, space-age gevoel, met enkelglas ruiten in ijzeren sponningen. Een smalle rij ruiten geheel rondom, in een koof onder het dak. Maar veel tijd heb ik niet om daar naar te kijken, want ik moet natuurlijk veel hoesten. Het personeel heeft ook geen tijd voor kleinigheden; waarschijnlijk zijn wij net het staartje van lunch rush hour, en moeten we snel van alles voorzien worden.
Bestellingen worden half begrepen, broodjes worden ongevraagd op onze borden gekwakt, onze hele bestelling wordt op een godsonmogelijke manier op onze grote ronde tafel geparkeerd. Maar dan, als we alles hebben, keert de rust terug. Bedienend personeel laat onze tafel met rust, en afgezien van mijn hoest en de rondrennende kinderen, is alles sereen. Ik eet kipkroketjes, de party deelt een vrij dure hele kip, die hier op het vulkanisch vuur buiten op een enorme barbecue bereid is. Ach, ook wel eens leuk om gegeten te hebben toch?
Na het eten sneaken Juliana en ik even het souvenirwinkeltje in. Juliana weet niks te kopen, ik neem twee mooie stilistisch vormgegeven magneetplaatjes mee. Eéntje van het onherbergzame landschap, ‘planet lanzarote’, en eentje met net zo’n woestijn tot aan de horizon, en één enkele fietser. Die vind ik mooi voor op Michels magneetbordje in de keuken, die past bij hem.
We lopen weer naar de auto en rollen de lange weg af, dit onaardse park uit.
‘We moeten éigenlijk nog even naar de grotten’ merkt Juliana op. ‘Heidi, houd je het nog vol?’ ‘Jahoor’ zeg ik gemoedelijk. Zolang jullie je niet doodergeren aan mijn onverwachte hoestbuien, laat ik me wel overal mee heen slepen. Zo op de voorstoel van de auto is dat absoluut niet moeilijk.
We rijden naar ‘de grotten’ oftewel Los Hervideros. Het is een rotsachtig stuk kust dat veel toeristen trekt. Waarom dit nou zo speciaal is ten opzichte van andere rotskusten, ik weet het niet. Dit is een eiland, volgens mij heb je om de paar kilometer een stuk als dit?
We treffen bij de bewuste rotskust een hele sliert auto’s en campers aan. Het verbaast me dat hier campers staan; hoe komen die hier? Later zoek ik het op en leer, dat je vanaf Huelva in Spanje in 24 uur met je camper de overtocht kan maken. Wel prijzig, maar dan heb je wel je eigen huisje op wielen mee.
We rijden naar het einde van de weg, waar toevallig een wegafzetting is én de parkeerplaats is afgezet. Ik vermoed dat het iets met hoge golfslag op stormachtige te maken heeft. Alle bezoekers parkeren nu maar gewoon langs de kant van de weg. Er is ook geen politie of wat om er op toe te zien.
We klauteren een beetje de rotsen over en laten ons imponeren door de sinkholes die zich hier in de rotsen bevinden. Elke paar minuten ruist er een fenomenale golf de grotten onder ons in, vult de hele sinkhole, en slaat met veel bruis en spetters stuk op de rotsen. Je kunt het aan zien komen doordat de golf, als muur van water, de hele poort naar open zee afsluit van het licht. Terwijl het water laag staat, wordt het plotseling donker in de grot. Het volgende moment spat er een explosie van blauw naar wit schuimend water onder je uiteen. Mooi, om even van te genieten.
We klauteren verder en kijken wat uit vanaf bijzondere doorkijkjes. We zien Juliana hier en daar wandelen en zoeken Bas. Die blijkt een onbekend meisje tegen te zijn gekomen, dat hem met nadruk vroeg of hij haar even hier op de foto wilde zetten. Er was geen ander capabel persoon in de buurt, dus zegde hij toe. En zo treffen we Bas, die ergens in een uithoek een poserende millennial blij maakt met een paar kiekjes voor haar Instagram. We kunnen er wel om lachen.
‘We gaan ook nog even naar El Golfo, dat is hier om de hoek!’ weet mijn party. Okay, ik ben van de partij, de energie voor vandaag is nog niet op.
We rijden maar gewoon rechtuit, voorbij alle campers, hippies en surfers. Ook hier bij El Golfo is de weg weer afgesloten. Tsja, dan zetten de we de auto maar gewoon ergens langs de kant. Gelijk volgen andere auto’s ons voorbeeld, en ziedaar, we zijn een parkeerplaats gestart.
We lopen, zo hoor ik, vanaf de non-toeristische kant naar iets dat ‘El Golfo’ heet. Ik zie sowieso een mooie, grillige rotspunt, dus ik vind het wel leuk. Dan slaan we rechtsaf om de punt heen en zien een prachtige kust, met azuurblauw water, en een enkele rots. We lopen verder naar rechts een pad af. Mensen dartelen in de ondergaande zon. Het is al met al nog steeds best leeg hier. Er zijn hier in totaal denk ik maar tien toeristen. Een beetje verdwaald wandelen we allemaal rond.
De zee slaat op de rotsen en bruist over het strand. Hoe mooi om te zien dat zeewater zo veel tinten blauw kan hebben! En dat het omslaat in schuimige, romige massa als de golven breken. Het is ook fascinerend om een golf ver vanaf zee te blijven volgen totdat hij dichtbij komt. Zal hij zijn kracht en grootte behouden? Wordt het een echt grote surfgolf, zo’n mooie blauwe transparante krul in het water? Welke combinatie van factoren maakt een golf een daverend succes, welke combinatie laat hem als een kabbeltje ten onder gaan? Prachtig, ik kijk met een nieuwe blik naar de zee.
In de bocht, onder de rotsen, ligt een klein meertje. ‘Jammer’ merkt de party op ‘we zien het meertje nu van de verkeerde kant. Je kan bijna niet zien hoe groen het is.’ Ik geloof het wel (al zoek ik het later online op, en ja van bovenaf is het echt bijzonder groen). Je kunt er vlak overheen turend ook wel aan zien dat het een heel andere kleur dan de zee heeft. Waar dat door komt weet ik niet, vast de algen in het stilstaande water. Voor nu lijkt het een soort kopergroen.
We staan een tijdje in de wind te turen en lopen dan weer terug naar de auto. Daar vraag ik de party om even stoer bij de wagen te poseren. Dit is Lanzarote tenslotte; hét eiland waar stoere autoreclames worden gemaakt! Dus moeten ze ook even met onze stoere bolide op de foto (die hier overigens niet tussen staat).
Tijd om weer richting Costa Teguise te kachelen – de wekelijkse markt begint zo.
We rijden terug via het dorp. Bas en Juliana stappen uit en lopen naar de markt. Ik vind het jammer dat ik niet mee kan, maar ik weet dat als ik nu aan de slenter ga, ik al gauw een verveling word voor hun twee. Ik moet nu naar huis en niksdoen.
Dus rollen Michel en ik de auto terug naar de casa. We doen een onplezierige ontdekking: een vogel is over onze patio gevlogen en heeft precies in de patio op de vloer gescheten! Ik laat het zo en strek me uit op de bank, Michel pakt de zwabber en poetst alle vogelpoep van de vloer. Ik vind het er prachtig uitzien in het gouden zonlicht, het doet me een beetje aan een romantische videoclip van Whigfield denken. Ik wil dit moment bewaren, dus kom ik van de bank en zet Michel op de foto.
De zon gaat langzaam onder en we zitten stilletjes op de bank. We hebben geen honger meer na de lunch van vanmiddag. We appen nog wat met Bas en Juliana, of zij nog boodschappen meebrengen en opgehaald moeten worden. Maar niets van dat alles. Tegen de avond komen ze lopend naar huis. Michel en ik zijn beide zo ongeveer knock out.
Ik ga steeds meer van de ontbijtjes genieten! Maar de wind trekt ook aan, elke morgen iets meer. We hebben de tafel maar naar de patio verplaatst en ontbijten daar, zodat niet alles constant van tafel vliegt.
Hoewel de patio afgesloten is, kan het daar ook stevig rondwaaien. Dat merken we wel aan ons wasrek. Handdoeken, badmatjes en Juliana’s wasgoed vliegen er met regelmaat vanaf. Gelukkig kan het binnen de hoge muren nergens naar toe.
Vandaag rijden we met zijn vieren noordwaarts, naar ‘andere grotten’. Vast ook leuk. Ik heb gisteravond nog hoestsnoepjes gehaald en eet er nu ongeveer één per minuut, zodat mijn keel in de illusie blijft stralend fris en prikkelvrij te zijn.
Halverwege tussen Costa Teguise en de stad Teguise ligt een dubbele witte poort. We rijden er onderdoor en gaan dan rechts de snelweg op. Die blijven we een tijdje noordwaarts volgen.
Cueva de Los Verdes is een enkele grot, die zeven kilometer onder de aarde doorloopt. We kunnen er direct bij parkeren en lopen dan tussen de lage begroeiing van rotsplantjes door naar een gat met een hekje. Vanaf daar gaat er een net wandelpad dieper richting de grot. Al een stuk of dertig mensen zitten op ons te wachten: bij vijftig man vertrekt een nieuwe tour. Dus kopen we kaartjes en wachten met smart op die laatste twintig personen.
Die komen al gauw op een zonnige dag als deze, dus we kunnen gaan. Een Spaans- en Engelstalig meisje gaat ons voor. Ze heeft veel plezier in het vertellen, maar ze praat wel rap en met een dik Spaans accent.
Het is bij uitzondering eens niet koud in deze grot. Het is dan ook geen grot die ontstaan is door sijpelende stalactieten en stalagmieten. Deze grot bestaat gewoon omdat hij door warm gesteente en explosie gevormd is. Die warmte zit er duidelijk nog in. We volgen een keurig pad door de spelonken heen. Af en toe is het even bukken opdat je je hoofd niet stoot. We lopen maar 1 kilometer van de 7, maar volgens de gids gaan we wel 40 meter diep. Of dat waar is betwijfelen we, want zo voelt het niet.
Tegen het einde komen we opeens bij een kleine concertzaal! Heel apart. Er staat een piano, goed ingepakt in zeildoeken. Hier worden regelmatig concerten gegeven vanwege de mooie akoestiek. Die is te danken aan de rotsen met talloze putjes, die het geluid heel mooi absorberen. We worden even op stoeltjes gezet en gaan dan verder naar het laatste onderdeel van de tocht.
Dat is een bijzondere spelonk in de grot, waarvoor we allemaal op afstand moeten verzamelen. Voetje voor voetje laat de gids ons dicht bij een rand komen. Het lijkt alsof we voor een enorme holte staan, zowel boven als onder strekt die zich ver uit. Dan doet ze een trucje en laat ons zien, hoe onze perceptie ons kan misleiden; hoe groot is deze spelonk écht eigenlijk? Dat houd ook ik geheim, daarvoor moet je zelf gaan waarnemen.
We draaien om en gaan voorzichtig weer terug, nu de trappen op richting uitgang. Ik verbaas me erover dat ze die hele piano hier hebben gekregen. Moet wel in delen zijn gegaan, en heel voorzichtig gemanoeuvreerd tussen wat smalle spelonken door. Ik vraag me ook af of hij in dit klimaat vaak gestemd moet worden. Apart toch maar.
We komen weer bovengronds en zien dat de volgende ploeg ons al staat op te wachten. Hè heerlijk, zonlicht. Terug naar de auto.
Op de terugweg weet de party al waar we éigenlijk moeten gaan lunchen. Houd ik het nog vol? Jahoor. Dus we gaan naar het restaurantje ‘Sol y Luna’ oftewel ‘Zon en Maan’ hier aan de kust. Ik geloof dat de party er deze week al eerder is geweest.
We rijden vanaf de hoofdweg rechtstreeks een dorpje binnen. Nouja, het is eerder gewoon een witte blokkerige woonwijk aan de kust. Zo liggen er hier wel een aantal van naast elkaar. Rechte, smalle straatjes, lage witte bebouwing. Geen kip op straat. Zit iedereen binnen? Zijn hier geen winkels, kantoren, scholen? Waarschijnlijk niet in deze straatjes.
We rollen de auto een paar blokjes richting de kust en parkeren dan ergens aan de straat. Ik heb het idee dat we echt midden tussen de strandwoninkjes beland zijn, maar nee: precies in de hoek van de straat is één huis verbouwd tot restaurant. We lopen binnendoor naar het overdekte achterterras en zetten ons neer.
Tijd voor mij voor een kopje thee. Ik bestel iets van een vissoepje en de party kiest ook iets met vis, tentakels, en zeedieren. Ik eet nog steeds niet veel. Enerzijds mis ik mijn smaak een beetje doordat mijn neus totaal van zijn padje af is, zo ontstoken van binnen. En anderzijds voer ik overdag ook niet zo veel uit, dus heb ik ook niet veel honger. Misschien vanavond, als ik mee ga naar het restaurant.
We laten de zeewind lekker om ons heen waaien en lopen na het eten nog even een beetje langs de rotskust. Opmerkelijk hoe stil, sereen en dichtbij hier alles is. Die huisjes ook. Er zijn dus mensen die hier dag in, dag uit wonen. Die niets anders kennen dan dat de atlantische oceaan in hun achtertuin ligt, zoals ik het Ledeboerpark heb. Wat is hun perceptie van struiken, bomen en uitgestrekte wouden? Zouden er mensen wonen die nog nooit in een groot woud zijn geweest?
We stappen weer in de auto en zetten koers terug naar onze casa.
We zijn thuis, en maken ons klaar om weer met de auto richting restaurant te gaan.
La Bohemia was een paar dagen dicht, dus heeft Juliana voor vanavond voor vier gereserveerd. Uit de herinnering van de party was dit een goed restaurant met smakelijke gerechten.
We krijgen een tafeltje en worden gelijk verrast door de bediening met wat onbeduidende Spaanse woorden. Het blijkt dat de ober ons gelijk ‘hoe gaat het’ wil aanleren. Okay, kalm aan. Ik bestel een ananassapje en vreet intussen hoestsnoepjes, terwijl ik probeer zo min mogelijk tegen de ruit naast me te hoesten.
Voor- en hoofdgerecht komen. Het restaurant is gemiddeld druk. We herkennen 80’s liedjes, dat is nog wel leuk. Ik moet echt moeite doen om niet de hele tijd te hoesten. De pastilles die ik daarvoor wegwerk matchen ook niet echt met mijn eten.
Maar het toetje… is een lavacake. En die wil ik niet laten staan. Dus met veel moeite, meer dan ik normaal in een restaurant heb, werk ik ook die naar binnen. Van weinig naar normaal eten is echt een uitdaging, ik zeg het je. En alles smaakt ook zo raar… maar ik weet dat dat niet aan de kookkunsten van de kok ligt, maar gewoon aan het totaal van slag zijn van mijn neus.
Ik zit de avond zo lang mogelijk uit, maar ben blij (voor mezelf en voor de party) als we richting auto wandelen. Ze vonden het eten niet meer zo goed als voorheen, en de sfeer van het restaurant was veranderd. Ik kan het niet weten, dit was mijn eerste keer. Maar de bediening was wel een tikkeltje vreemd.
We rijden weer op huis aan…
Vandaag waait het echt te hard om bij het ontbijt een stap buiten de patio te zetten. We houden de deur dicht en moeten zelfs op de patio al letten op onze eetwaar.
Het is de laatste dag, dus ik heb nog wat plannen om uit te voeren.
Eén daarvan is het beklimmen van de ‘berg’ achter ons huis: resten van een vulkaankrater. Het mooie is dat je hem vanaf het terras en vanuit de badkamer altijd kan zien. Ik heb er mensen bovenop zien staan, dus ik wil er ook op.
Ik pak wat spullen en ga eerst veel te warm gekleed onderweg. Ook besef ik dat ik graag mijn sporthorloge mee had willen nemen. Dus ik loop nog even terug – tot consternatie van de party, die uiteraard denken dat ik ál terug ben – neem de juiste spullen mee, en vertrek weer. Ditmaal echt de woonwijk uit, langs het sportcentrum (waarom dat hier ligt, geen idee, maar is waarschijnlijk op de groei van de stad hier bedacht). Dan de bocht door, de grote weg over.
Ik steek maar gelijk recht over en loop over het rotsachtige landschap aan onze kant de berg op. Ik zal toch vanzelf wel een pad vinden. Dat pad vind ik niet echt. Ik weet wel weg te blijven uit de nauwe vallei die veel te steil is om omhoog te gaan. Zon en wind spelen een beetje met me. Ik heb gelukkig mijn Teva-sandalen aan, garantie voor genoeg grip. Zo wandel ik stug verder, iets afbuigend naar links, waar ik ‘het pad’ vermoed.
Nou, een echt pad vind ik nog steeds maar niet. Verder bergop lukt vanaf hier wel redelijk, dus doe ik dat maar. Ik klauter over een rotsachtig stuk heen, nog een kam over, rust even uit. Ik merk dat ik de laatste dagen echt te weinig gegeten heb, het duizelt me licht. Ik ben niet geheel ‘Schwindelfrei’ zoals de Duitsers dat noemen. Maar ik ga door.
Ik klauter nog een rotsachtige kam over en dan zit ik opeens op de top. Dat had ik niet verwacht. Ik ben er alleen. Het waait echt stevig hier. Ik ga op mijn kont zitten, want staan is best onverantwoord. De wind giert hier om de top heen, mijn haar wappert genadeloos van en naar alle kanten in mijn gezicht. Elke keer nemen de windvlagen wat af, om dan in één keer met een enorme stoot terug te komen. Daarbij kun je gerust een eind van de berg af tuimelen. Ik blijf dus maar zitten.
Ik fotografeer en film wat. App de party dat ik op de top zit. Ga even staan en zwaai uit alle macht. Zouden ze nu kijken?
Na een tijdje rondkijken, waarbij ik me verbaas over het feit dat ik aan twee kanten zee zie, wordt het tijd om weer af te dalen. Ik ga voorzichtig staan, maar word eigenlijk gelijk vooruitgeblazen. En de berg onder me is diep…
Dus ga ik op mijn kont zitten en schuif mezelf voorwaarts neerwaarts. De scherpe steentjes onder mijn handen zijn absoluut niet prettig. Na een aantal meters zijn mijn handpalmen afgeschaafd. Handschoentjes meebrengen, dat verwacht je ook niet op een reis als dit. Ik zie in de verte andere mensen naar boven komen. Zij pakken gelijk wel het pad dat ik vanaf hier redelijk kan zien. Dat loopt wel gemakkelijker naar boven dan de route die ik genomen heb, zeg.
Ik ga weer voorzichtig staan, achterover leunend, en ga stapje voor stapje naar beneden. Het gaat niet hard, maar dat hoeft ook niet. De windvlagen blazen me af en toe een stukje harder vooruit dan ik zelf wil, en dat zorgt dat ik een paar keer gevaarlijk slip. Ik passeer twee jonge klimmers en waarschuw ze voor de route naar beneden. Ik geloof dat ze er geen erg in hebben hoe anders je die ervaart dan de route naar boven. Ik ben ze net voorbij als ik plots op mijn kont zit en een stuk doorschuif. Dat dus.
Een bonte familie met korte broeken komt me tegemoet. Vaders loopt dapper voorop met een spiegelreflexcamera bungelend om zijn nek, moeders en zoon komen er wat puffend achteraan. Succes, ik zeg niks meer.
Stappend en schuivend bereik ik een minder steil deel van de berg. Ik draai nu wel erg weg van huis, dus ik moet ook weer een beetje naar rechts. Dat lukt, ik vind een pad dat een beetje één hoogtelijn volgt. Nu kan ik weer stevig doorwandelen. Ik ga weer op huis aan en zie dat ik de route in net iets meer dan een uur heb gelopen, inclusief over de straat van- en naar de berg wandelen. Een beetje gevaarlijk, wel mooi.
Nu plan twee van de dag. Ik wil nog naar zee. Ook moeten we de fietsen vanmiddag terugbrengen, dat valt vast mooi te combineren.
Tegen vier uur ga ik, bepakt met mijn drybag, handdoek en waterschoenen, op de fiets naar het dorp. Ik rijd weer naar Jablillo beach, waar ik eerder deze week was. Hier weet ik de weg.
Er staat nu meer wind, zoals ik vanochtend al ervoer, dus ook de zee is wat ruiger en minder warm. Toch zet ik mijn fiets weer bij de lantaarnpaal en daal af naar het rotsstrand. Er is een beetje zand, dus er valt wel met blote voeten te lopen.
Ik kleed me om naar bikini. Niet al mijn spullen kunnen in mijn drybag. Ik kijk rond. Dat hoeft ook eigenlijk niet. De meeste zwemmers hebben hier hun boeltje gewoon ergens in een rots of onder een strandstoel gedrukt. Dat kan ik ook. Zij willen hun spul net zo min gestolen hebben als ik.
Daarop ga ik het water in. In het ondiepe water zwemmen vrij grote vissen. Zodra je langs ze heen waadt schieten ze geschrokken uiteen en komen ook een tijdje niet terug. Ik sta inmiddels tot mijn knieën in het water. Wat koud, wat koud… lalala. Andere mensen nemen een duik of dobberen al in de golven.
Hier in het baaitje is het best te doen, al zie ik verderop aan het strand meerdere gele vlaggen. Ik heb al geGoogled: gele vlaggen betekenen advies om niet te zwemmen. Dat snap ik ook wel. Verderop, bij de rotsrand van de baai, zijn de golven verpletterend. Ze breken stuk op de rotsdoorgang. Zwemmers komen daar ook niet dichtbij. Het is als een golfslagbad met een zeer nare kant om tegen stukgeslagen te worden. Maar hier in het ondiepe water is het goed toeven. Nu ik hier een paar minuten sta, is zelfs de kou niet zo erg meer.
En wat let me? Dit is mijn kans om voor het eerst in de Atlantische Oceaan te zwemmen! Wat zal Michel wel niet denken als ik dit doe! Ha! Ik waad nog een eindje verder, negeer de kou, en duik erin. Mensen om mij heen kijken verwelkomend, als in: ha, nog zo’n gek die het net als wij gewoon gewaagd heeft. Ja, het is even koud, maar daarna is het golvende water heel welkom.
Ik zwem wat rondjes en dobber op mijn rug. Een man met een enorm luchtbed gaat ook te water. Hij gaat wel verder de golven in, maar hij heeft ook iets om zich aan vast te klampen. Nouja, ik blijf lekker hier. De golven zijn hoog genoeg en het uitzicht prima.
Dan tuur ik naar de kade. Waar is mijn fiets? Gestolen, of plat omgewaaid? Ik moet dat even checken. Dus wandel ik het water uit, schat de afstand in – te ver. Ik moet mijn spullen even meenemen. Gelukkig is het warm met een briesje, en droog ik snel op zodra ik de kade op loop. Ik sleep mijn hele boeltje even mee. Inderdaad, de fiets is omgewaaid. Ik leg mijn hoop spullen aan de kant en zet de fiets uit de wind tegen de EHBO-keet aan. Dan pak ik de zwemspullen weer op, leg ze opnieuw in een rotsholte op het strand, en ga terug de zee in. Hè, als je er eenmaal een beetje door bent, is het best lekker! Wel ben ik weer een beetje aan het verbranden, ondanks dat ik me voor vertrek ingesmeerd had.
Tegen vijf uur wordt het wel wat killer en ik ga het water maar uit. Ik droog zo goed als ik kan op, stof het strandzand van me af, en kleed me in mijn handdoek weer aan. Meerdere mensen staan zich hier gewoon even om te kleden, niks geks aan. Eenmaal terug in mijn kleren neem ik contact op met de jongens. Ze komen zo naar de fietsverhuur toe. Dat is vanaf mij maar twee minuutjes, dus ik begin eens aanstalten te maken om op de fiets te stappen.
Ik cruise voor de laatste maal de brede straat met palmbomen af. Even letten op de auto’s, want ik moet recht voor ze de straat over naar links. Dat lukt. Zodra ik mijn fiets het terrein van Vulcan Bikes op draai, zie ik de jongens ook aan komen rollen. We leveren alles in bij de eigenaar en zetten koers naar huis.
Eerst even nog langs een restaurant, om te reserveren voor vanavond. We komen uit bij Habana 6, nadat een ander restaurant – gerund door één alleskunnende kok/bediende, ons heeft verteld écht niet meer gasten aan te kunnen (in zijn eentje!) voor vanavond. We geloven hem, dan maar ergens anders eten. Bij Habana 6 hebben ze plek voor ons. We wandelen tussen de pleintjes door en gaan nog even langs de supermarkt. Ik haal een stuk geurige zeep, wat zoutjes voor onderweg (want ik tol van de honger) en voor morgen een soort van harde platte suikercrackers, volgens de wikkel een lokale specialiteit. Snackend lopen we over de gravelpaden terug naar onze casa.
We zijn een paar uurtjes gezamenlijk thuis. We hangen op de bank, lezen, doen spelletjes op onze telefoons, eten de snacks die ik heb meegenomen. De koelkast moet leeg, de blikjes alcoholvrij bier gaan op. Ik smeer me nog maar eens in met after-sun.
We rollen weer met de auto naar het restaurant. Gemakkelijk: eigenlijk alle restaurants liggen op loopafstand van de grote parkeerplaats.
Habana 6 is een gemoedelijk klein restaurantje met een gezellige bediening. We puzzelen erop of onze gastvrouw en haar jongere hulp moeder en dochter zijn. We gissen sowieso naar de leeftijd van de gastvrouw, want daar is echt niets van te maken. Zou ze veertig, vijftig, of zestig zijn?
Ondertussen hoest ik wat af, maar ik zit weer mooi in een hoekje dus ik hoef alleen maar naar een muur te hoesten. Vanavond geniet ik echt meer van het eten, dus de hoestsnoepjes tussendoor probeer ik zoveel mogelijk te vermijden. De borden zijn prachtig opgemaakt, soms ligt er meer op dan ik op kan eten. Ik eet allerlei heerlijk klaargemaakte soorten vis. Nou, dan kan het toetje: een crème brûlée, alleen maar geweldig zijn, toch? Mis. Het toetje is een schaaltje vol met dunne, melkachtige room, half koud. Alleen de gekarameliseerde toplaag maakt het iets van een crème brûlée. Nee, in Parijs heb ik echt beter gegeten.
We drinken nog wat na en dan gaan we weer met de auto naar huis. Iedereen heeft te veel gegeten vanavond. Nou, op naar bed.
Het is wat lastiger slapen op de bank de laatste twee nachten. Het lijkt alsof door de aanhoudende wind de lichtsensor buiten de hele tijd getriggerd wordt. Daardoor blijft de buitenverlichting eigenlijk continu aan. En dat maakt het, zelfs met gesloten gordijnen, haast onmogelijk om te slapen. Gelukkig heb ik mijn verduisterende hoofdband mee en kan ik het hinderlijke licht uitblocken. Eindelijk… slapen.
We ruimen alles op en uit terwijl we op de patio proberen te ontbijten. De wind is nu stevig. Om elf uur zijn we keurig klaar en is het huisje aan kant. Tijd om te gaan.
De eigenaar zwaait ons uit.
Op naar Arrecife, en het vliegveld.
We rijden op de navigatie naar Arrecife. Michel vraagt me om een locatie aan het strand te vinden. Dat lukt aardig, al moeten we een eind door de stad, door nauwe straatjes. Na al dat vreemde lege platteland van Costa Teguise herken ik hier een beetje wat ik denk ik zocht: echt dagelijks leven. Hier wordt gewoond, gewerkt, geleefd. Hier wonen geen toeristen, hier vind je eilandbewoners. Dan zien we de zee weer voor ons.
We vinden zelfs een klein parkeerterreintje dat door een enkele man in een tuinstoeltje ‘bewaakt’ wordt. We betalen hem 1 euro en hij zal op onze auto passen. Klinkt prima. Wij lopen ondertussen via een cactusparkje langs de kust naar een café.
We zetten ons op het buitenterras onder speakers waar bachata-muziek uit schalt. Daar doen we ons tegoed aan een fruitsmoothie. Om ons heen wordt het warmer en drukker. We zien mensen de zee in gaan. Nog even een pipi hier en we kunnen weer terug naar de auto. We maken een omweg door het cactuspark en dan is het echt tijd, vindt Juliana. Dus stappen we in onze keurig bewaakte auto en draaien over brede rotondes en wegen de laatste paar kilometers naar het vliegveld.
We moeten de borden ‘aankomst’ volgen, dan komen we in de parkeergarage waar we onze huurauto inleveren. Dat lukt zonder veel moeite. De hele garage hangt vol met bordjes van diverse verhuurmaatschappijen. We parkeren onze SUV onder het juiste bordje en gaan naar binnen om de sleutel te retourneren. Terwijl ik een pipi doe, vindt de party uit dat we de sleutel toch in de garage zelf moesten inleveren, iets wat ik al dacht. Goed, de auto zijn we kwijt.
Nu onze reistas nog – én inchecken. Op Lanzarote kan dat namelijk niet online vooraf. We voegen ons boven in de rij en spelen een tijdje het spelletje ‘wissel niet van rij’ (want dan gaat die juist sneller). Duitse reizigers spelen het met ons mee en waarschuwen ons voor het onheil dat ons te wachten staat, als we wisselen. Zo kom je de tijd een beetje door.
Voor we het weten zijn we in het bezit van een mooie ouderwetse boarding pass. Op naar de douane, wat zullen ze deze keer weer bij mij vinden? Nou, surprise surprise. Mijn tas rolt door de scanner en ik doe het dansje door een zelfde aparaat. Een aardige dame wijst op mijn heuptasje dat net langs haar rolt. Ik moet het zelf uitpakken, maar ze helpt wel een beetje (soms mag dat, soms mag dat juist niet – verwarrend). ‘Do you have a ninja card?’ vraagt ze enkele keren. Ik staar haar stomverbaasd aan. A ninja card… ik blader door mijn portemonnee. Grijp in mijn broekzak naar mijn ticket. ‘Nee nee’ schudt ze haar hoofd, lachend achter haar mondkapje. ‘May I?’ ik knik. Dan tovert ze uit een vakje van mijn portemonnee een heuse ‘ninja card’, een metalen plaatje oftewel zwitsers zakmes van creditcardformaat met allerlei handige tools, en ja – ook een snijblad. ‘Oh’ lach ik beschaamd ’that is definitely not allowed!’ en ik gebaar al dat ze het ding dan maar weg mag gooien. Maar ze kijkt eens goed naar het blad en kan er niet aan ontdekken dat het langer is dan 7 centimeter, dus dan mág het mee. Ze lacht weer naar me van achter haar mondkapje en schuift het ding terug in mijn portemonnee. ‘Good so’. Okay!
Gniffelend vertel ik Michel waarmee ik door de douane gekomen ben. Het moet niet gekker worden. Deze moet ik er in het vervolg bij vliegreisjes wel even uit halen!
We hobbelen naar een grote rumoerige vertrekhal. Een pipi en het bijvullen van mijn waterzak verder wordt het tijd om te boarden. We worden in twee rijen verdeeld. Het blijkt dat Michel en ik stoelen voorin hebben gekregen, terwijl Bas en Juliana achterin zitten. Nou, oké. Misschien hadden we iets beter op moeten letten bij de check-in aan de balie.
Als een trage rups bereiken we eindelijk de tarmac buiten. We hobbelen de trap op het vliegtuig in. En dan wachten we.
Na een kwartier meldt de piloot over de intercom dat we zogezegd vast staan; we hebben geen clearance om te vertrekken, net als de twee vliegtuigen naast ons. Een half uur, drie kwartier gaat voorbij. Je moet weten dat ik de laatste dagen bij toeval heb gelezen over de vliegramp van Tenerife in 1977. Ik vind het met die wetenschap prima dat we niet vertrekken als we geen clearance hebben. Alles duidelijk graag mensen, ik wil geen botsende jets op de startbaan.
Na een uur zitten we nog. De airconditioning staat gelukkig aan, maar er zijn minstens vier baby’s om ons heen al aan een hele jammersessie begonnen. Mensen zuchten, hangen in het gangpad, pakken hun spullen weer uit de overhead bins.
Ik troost me maar met de gedachte dat ons met koffers en al uit het vliegtuig halen een chaotischere onderneming is dan ons hier gewoon laten zitten, dus zullen ze dat laatste wel doen. En ja. Na een uur meldt de piloot opeens (dat hij het nu zat is) en dat hij nu naar de runway gaat taxiën om een vertrekmoment te krijgen. Als dat maar goed gaat.
We rijden inderdaad naar de runway, een heel eind, keren om, en staan aan het begin van de baan. Nog vijf minuutjes, dan opeens gieren de motoren en zetten we met een rotgang koers naar takeoff. Hopla, we zijn in de lucht, op weg naar het koude noorden!
We vliegen vier uur, dus veel haast zit er vanuit de catering niet in. Eerst komen ze vertellen dat ze met drinken en snacks rond zullen gaan. Een goed half uur later gaan ze dat ook daadwerkelijk pas doen. Ditmaal heb ik contanten om mee te betalen. Ik koop een kop koffie. Getver, het blijkt waterige oploskoffie! Voor zes euro! Ik heb in mijn rugzak nog een sachet Nespresso, dat ik erbij giet, maar dat maakt het niet veel beter. Getver, wat een bocht. Maar het smaakt enigszins naar koffie dus dan drink je het hè.
Deze week heb ik toch nog een e-book op mijn reader gevonden: The Choice van Edith Eger. Met wat dubbele gevoelens ben ik dit intens droevige boek gaan lezen. Een vrouw, die de holocaust tot in het diepst meemaakt máár overleeft, en dan haar leven weer opbouwt. Fascinerend en intens verdrietig tegelijkertijd. Het houdt me de vier uur in het vliegtuig wel bezig.
Langzaam wordt het donker rondom ons. Prachtige avondluchten vergezellen ons, kleuren van blauw naar roze, naar zalm, en dan naar de donkere nacht. Ik kijk onder ons en zie eindeloze velden schitterende lichtjes van steden, van verlichte gebouwen, stromen verkeer. Uit een vliegtuigraampje kijken bij nacht heb ik al sinds Oulu niet meer gedaan, besef ik.
We cirkelen wat boven het Roergebied en zetten dan de landing in.
Als brave schapen laten we ons uit het vliegtuig dirigeren. Een bus staat klaar, we stappen erin. Op de paal in de bus ontdek ik een ware ‘anussticker’ – een hackersticker waarvan ik precies weet wie die gefabriceerd heeft – ik heb er zelf namelijk ook een paar. Ik moet er om lachen. Geen van de passagiers in de bus snapt dit, maar ik wel.
We slenteren door de veel koelere aankomsthal richting tassenband. Michel gaat naar de wc en vertrouwt mij het wachten op de paarsgroene – of is het toch groenpaarse – tas toe. Bas en Juliana komen erbij staan. Na ettelijke ronden en het zelfs stilvallen van de band komt onze bagage voorbij. Zo, we kunnen door.
We lopen de klapdeuren door, voor ons staat niemand te wachten. Zou ook gek zijn. We ervaren de kou en trekken onze jassen dichter om ons heen. Ik heb verschrikkelijke honger, dus ik koop voor Michel en mij een koude wrap tegen woekerprijzen. Etend lopen we richting skytrain, die ons weer naar de parkeergarage zal brengen.
We vinden onze auto in de parkeergarage waar we hem hadden achtergelaten. Het is minder kil en nat dan toen we hier aankwamen, maar brr, toch een heel stuk kouder dan in Lanzarote!
Terwijl we naar huis rijden probeer ik zo min mogelijk te hoesten. Ik vreet me weer lens aan de hoestsnoepjes. Mijn water ligt helaas achterin onder de klep. Op een gegeven moment tel ik gewoon de kilometers op het navigatiesysteem. Ik wil naar huis, ik wil geen andere mensen meer lastig vallen met mijn oneindige geblaf.
Eindelijk, eindelijk komt Enschede in zicht. We toeren over de boulevard naar de singel en zien in het donker sneeuw langs de kant van de weg. Verbazing alom.
Ik word er bij huis uitgegooid, geef Michel nog een knuffel, en zwaai Bas en Juliana gedag. Hè, ik ben nog niet beter, maar ik ben wel weer thuis. Hop mijn bed in!