In het kort
Een paar dagen Bolzano, een paar dagen Venetië. En dan op de veerboot naar het Kroatische Pula! Over land weer terug langs mooie plaatsen en vrienden.
Klik hier voor de foto’s.
Een paar dagen Bolzano, een paar dagen Venetië. En dan op de veerboot naar het Kroatische Pula! Over land weer terug langs mooie plaatsen en vrienden.
Klik hier voor de foto’s.
Zoals op bijna elke reis naar de Alpen, vertrek ik vandaag vroeg naar Bolzano. Ik pak mijn tas in, doe een afwasje en gooi het vuilnis weg, en ga bepakt en bezakt tegen zessen het huis uit. Aan het einde van Park de Kotten realiseer ik me dat ik wel een kettinkje heb ingepakt, maar niet mijn drakenkettinkje. En dat is nu juist mijn gelukskettinkje… dus ik moet terug.
Op een drafje hol ik terug naar huis, laat mijn tas in het portaal liggen en slinger mezelf de trappen op. Ik pak het kettinkje, kwak daarbij alle andere kettinkjes van de muur af, en spurt het huis weer uit. Rugzak weer op de rug en door naar het station. Sander SMS ik later de vraag of hij de berg sieraden alsjeblieft op mijn kast wil leggen, wat de schat uiteraard ook doet.
Ik ben keurig op tijd voor een kopje koffie bij de Albert Heijn To Go en een klein stukje pianospel. Bij de laatste tonen van ‘Too Late’ (hoe passend) hoor ik de Duitse boemel binnensuizen, dus raffel ik het af en wandel ik naar het perron. Zo, nu de eerste anderhalf uur volbrengen. Gelukkig in deze tijd van het jaar geen kwekkende skitoeristen.
Eindelijk ben ik op Münster. Ik zet me even aan een uiterst praktische bamboe bartafel met bijbehorende krukken en houd nauwlettend in de gaten wanneer de trein naar München komt. Die is er op tijd. Ook mijn gereserveerde zitplaats is zonder problemen nog vrij. Ik zet mijn tas tussen mijn knieën en lees verder in mijn boek. Ik lees ‘De Brief aan de Koning’ van Tonke Dragt, over ridder Tiuri (gelijk aan de naam van mijn collega naast me). Als ik al een poging deed om tijdens vakantie niet aan werk te denken is dat bij deze mislukt. Gelukkig lees je snel over zo’n naam heen en wordt het na een tijdje gewoon ‘de hoofdpersoon’.
Ik suis richting de Alpen, soms lezend, soms slapend – net als de reizigers om mij heen. Op München ben ik keurig op tijd, derde keer al dat ik hier overstap. Ik twijfel tussen een nieuwe scheut water in mijn waterfles bij de toiletten voor 1 euro, of voor een flesje water. Ach wat zal dat kosten bij de kiosk? 1,50? Ik vraag het, het blijkt 2,65 te kosten. Ik zeg beschaamd dat ik nog wat water op zak heb en haast me gauw naar het supermarktje in de hoek. Daar kost water inderdaad 1,20. Maar dat is veel meer dan ik in mijn flesje kan overgieten. Goed geluimd koop ik dus een versnapering en een blikje Pellegrino bitter lemon, want dat brengt me zo lekker in vakantiestemming.
De Pellegrino kan ik ook al niet overschenken, zo merk ik. Zodra ik mijn veldfles sluit en hem ook maar één keer zijwaarts kantel, begint de frisdrank te bruisen en bubbelt die tussen de rubber sluiting van de veldfles door. Tja, nu snap ik wel waarom andere eigenaren van deze veldfles klagen dat hij lekt. Je moet er gewoon geen koolzuurhoudende vloeistof in doen. Ik doe dus maar lekker rustig aan met mijn blikje fris, ik heb nog twee uur in deze trein te zitten en er is een toilet.
Na een uurtje komt de conducteur langs. Ten lange leste is er omgeroepen dat het regionale ticket hier niet geldig is. Ik heb die waarschuwing al te vaak gehoord en zucht zodra ik aan het begin van de coupé mensen hoor sputteren. Dan komt de conductrice bij mij. Ze ziet mijn Interrail en kijkt me vriendelijk aan. ‘Zeven euro extra graag’. Mijn ogen worden groot. Ik kijk haar vriendelijk terug aan en tik op mijn Interrail. ‘Global pass, overal geldig’ zeg ik haar. Ze schudt haar hoofd. Na een lang getouwtrek geef ik haar ruiterlijk gelijk. Nog nooit ben ik daadwerkelijk eerder met een Global Pass dit traject gereden. Alle keren was het met los gekochte kaartjes, en daar zit, zoals zij me uitlegt, de ‘Aufpreis’ al bij in. Ik betaal deze extra prijs aan de Italiaanse spoorwegen opdat zij de Brennerpas onderhouden, ofzo.
Ze komt geduldig met een iPad aanlopen en laat me de site van Interrail zien waarop de bijzonderheden voor dit traject aangemerkt staan. Ik geloof haar en betaal de zeven euro contant. Lichtelijk gekrenkt denk ik ‘dan hebben we dit ook weer gehad.’
Ik kom tegen tienen in Bolzano aan en wandel gelukzalig naar het hostel. Een nieuw jong meisje zit aan de balie. Als ik mijn makeup afhaal zou het mijn jongere zusje kunnen zijn, wat een gelijkend gezicht heeft ze. Ik vraag haar of Zakaria er niet meer werkt. Jawel, zegt ze – hij zit in de lounge. Ik zwaai naar hem en hij zwaait meewarig terug terwijl hij zo te zien m’n gezicht weer herkent. Nou, lekker naar mn kamer, douchen en naar bed. Ik deel mijn vierpersoonskamer op de tweede etage met drie Duitse girlscouts. Naast een keur aan zoetgeurende badproducten en kleurige tassen ligt er ook een overdaad aan vers fruit op de bureautjes. Ik vind het best, als ze maar rustig gaan slapen en geen liedjes zingen.
Ik wissel mijn berg- voor mijn stadsschoenen, trek mijn fijne witte blouse aan en wandel het hotel uit. Ik beland in het centrum midden in een grootschalige wijnproeverij. Voor een paar euro heb je een glaasje, voor één euro mag je bij een willekeurig kraampje in de Laubengasse een scheutje wijn proeven. Even twijfel ik, maar ik zie er vanaf. Ik heb een vermoeiende dag achter de rug, en als ik nu tien soorten wijn door elkaar ga drinken ben ik morgen niet te pruimen. Mooi begin van mijn vakantie. Dus ik koop een lekker ijsje op de Piazza del Grano en loop via de Piavestrasse terug naar het hostel.
Ik heb toch nog wel zin in een glaasje wijn. Dus wandel ik het hostel weer uit en klop aan bij de Pakistaan twee deuren verder. Het is negen uur, de lampen zijn nog aan, maar de winkel is verlaten. Dan verschijnt de eigenaar. Hij zwaait hartelijk en gebaart dat hij naar de deur komt. Met veel gewrik trekt hij de blauwe gietijzeren deur naar zich toe – zonder succes. Hij gebaart dat ik moet schoppen. Wat? Ik schop wat vertwijfeld tegen de onderkant van de deur. Die gaat krakend open. De man is blij en begroet me als een oude vriend. We komen overeen dat we Engels met elkaar kunnen spreken. Ik vertel hem dat ik nog een foto van hem heb, van jaren geleden, en dat hij toen nog geen baard had. Hij plukt aan zijn kin en lacht hartelijk. Of ik wat wil kopen? ‘Ja’ zeg ik snel. Achter mij komt een Duitse jongen binnenlopen. Ik koop een literpak rode wijn voor twee vijftig. De Pakistaan is blij met zijn late klandizie, maar doet de deur wel weer achter ons dicht. Nee, het is niet meer als vroeger, toen hij praktisch het buurthuis vormde hier.
Terug in het hostel zet ik mijn pakje wijn op het aanrecht en desabreer het met een groot koksmes – bij gebrek aan schaar. Een Australische vrouw kijkt toe terwijl ze kookt. Ik schuif het pakje wijn in de hoek naast de magnetron in hoop dat niemand er mee aan de haal gaat. Dan zet ik me lekker in de lounge op de bank met een flink glas wijn en praat bij met Zakaria.
De tweede dag word ik vroeg wakker in mijn bovenbed. Eén van de meisjes heeft zich aan het bureau gezet en snijdt schijven ananas. Een weeïg zoete geur verspreidt zich door de kamer, zo naar – het lijkt bijna braaksel. Het meisje dat fruit eet ruimt de stukjes op en blijft vervolgens een kwartier lang op het toilet. Ik vraag me het één en ander af… maar ik blijf maar liggen en denk aan het pakje wijn dat ik pardoes in de keuken heb laten staan. Zou iemand het weggegooid of opgeëist hebben? Ik sluip naar de keuken, maar die zit tegenwoordig tot 8 uur dicht.
Weer terug boven is het een drukte van jewelste in de kamer. Twee van de drie meisjes pakken hun tassen in. Het derde meisje hoort er niet echt bij. Ze was vanochtend al vroeg het bed uit om een sigaret te roken. Nu is ze terug en pakt met weinig woorden haar tassen in. Haar haar is vaal lichtblauw en ze lijkt duidelijk weinig op te hebben met haar kamergenotes. Arm ding. Moet dat nou zo. Over tien jaar wil ze gewoon een kortpittig kapsel en een gezinnetje, ik zeg het je.
Omdat niemand de badkamer nodig heeft ga ik lekker douchen. Tegen de tijd dat ik klaar ben zijn de drie dames ingepakt. Ik vraag wat ze vandaag gaan doen. ‘Naar de Erdpyramiden’ luidt het antwoord. Ik knik goedkeurend en vraag of dat alles is. Dat weten ze niet. Ik wijs ze uit het raam de locatie van het natuurwondertje aan en zeg dat je er wel aardig kunt wandelen. ‘Dat gaan we niet doen’ zegt één van de meisjes kortaf. Ik zeg dat ze er snel uitgewandeld zullen zijn, omdat het daarboven nou eenmaal niet zo groot is. Ze kijken me meewarig aan. Ze hebben vast een kordate akela die nog veel meer voor ze op de planning heeft. Maar nu gaan ze eerst weg, dus ik heb de kamer voor me alleen.
Ik bezet gelijk een onderbed en verhuis mijn spullen erheen. Dan strek ik me uit met laptop en telefoon (het voordeel van de tweede verdieping: retegoed internet) en ik plan mijn reis naar Venetië. Onderwijl komt de gezellige Italiaanse schoonmaakster over de bedden apekooien om alles af te ruimen. Vanavond zal ik weer nieuwe gasten hebben.
Ik ga even naar beneden en vraag of ik nog een nacht langer kan blijven. Oei, dat wordt moeilijk, er is geen plek meer vrij – behalve in een eenpersoonskamer. Het meisje weet morgenochtend of ze nog een vierpersoonskamer voor me heeft, en zo niet, dan krijg ik tegen kleine bijbetaling de eenpersoons. Ik ga naar de supermarkt en maak een vette salade met tonijn, om achter het hostel in de schaduw op te eten. Ik overpeins de perks van een eenpersoonskamer en besluit het gewoon eens te doen. Dus na mijn lunch sta ik weer aan de balie. Het meisje kijkt moeilijk. Een eenpersoonskamer heeft ze niet meer. Ik herinner haar eraan dat ik hier net ook al was en dat die toen wel beschikbaar was. Ze kijkt opeens helder en ritselt een briefje met mijn naam ergens vandaan. Jep, die kamer is er voor me. Nou, doe me die maar dan, vanaf morgen.
De rest van de dag breng ik door in Bolzano, in het stadspark. ’s Avonds kijk ik sterren in Ritten.
De volgende dag moet ik een tijdje wachten voor ik mijn eenpersoonskamer in kan. Daarna pak ik de trein naar Merano en ga ik met de bus naar Partschins. Dat slingert zo dat ik bijna wens om de trein terug te pakken. Anyway, ik ga naar het schrijfmachinemuseum dat me echt overweldigt. Drie verdiepingen vol met oude schrijfmachines. Als ik de ingang weer bereik praat ik nog wat met de lokettiste. Ze is onlangs in Bletchley geweest, vertelt ze, waar de coderingsmachines uit de oorlog staan. Heel interessant. Ik heb nog nooit van Bletchley gehoord, maar luister graag naar wat ze allemaal vertelt. Dan pak ik de bus weer naar Bolzano.
Zodra ik internetbereik heb stromen de WhatsAppjes binnen. In de Tkkrlabgroep verschijnen plaatjes. De jongens die naar een hackercamp in Londen zijn, zijn vandaag naar Bletchley geweest. Daar hebben ze coderingsmachines uit de oorlog bekeken… ik sta paf van deze toevalligheid.
’s Avonds maak ik weer lekker pasta en drink wat wijn (die ik gelukkig heb kunnen confisceren en in mijn kamer bewaar – maar bij lange na niet op zal krijgen). Doordat ik redelijk laat eet en met een Duitser zit te praten ga ik niet op tijd naar boven naar Ritten. Daarom neem ik de Duitser maar mee naar het stadspark aan de Talfers, waar we samen in het gras gaan zitten en ik wederom vallende sterren spot. We lopen samen weer terug naar het hostel.
Daar zit op de bank een Duits schuchter meisje en een Australische jongen. We raken al gauw in gesprek en maken het nog aardig laat.
De volgende ochtend moeten de Australiër en ik beiden uitchecken, dus we ontbijten samen en hij zit nog even op mijn kamer terwijl ik mijn tas inpak. Ik geef hem mijn busticket, want ik heb het niet meer nodig nu ik alleen nog maar naar het station hoef te lopen. Ik ga tegen elf uur. Er zal een internationale trein komen die direct naar Venetië rijdt. Hartstikke handig, toch?
Om elf uur zestien is de trein er zoals beloofd. Maar: hij zit mudjevol, en ik heb geen zitplaatsreservering. Dan zet ik me maar tussen twee wagons op het balkon, samen met een meisje dat een aparte rugzak draagt en een vrolijke gele bloem in haar haar heeft. Net wil ik op de vloer gaan zitten, als een man van buiten de deur opentrekt en naar binnen wil. Ik zucht. Gaat dit de komende vijf uur tot Venetië zo door? Dan kan ik beter niet met deze trein mee…
Ik hak de knoop door en zeg tegen niemand in het bijzonder ‘Tis mooi, ik stap uit.’ Ik loop onder het perron door en stap zonder omhaal in de stoptrein naar Verona. Zo. Zitplaats, airconditioning, en tijd zat vandaag.
Na een uurtje stoppen we ergens op Rovereto. Eerlijk gezegd ben ik best suf van al die zonovergoten stationnetjes en het slome reistempo. Gelukkig komt er leven in de brouwerij: de deuren schuiven open en daar is het meisje met de leuke tas. Haar gezicht staat op onweer.
Wat bedremmeld vraagt ze of de stoel tegenover mij vrij is en laat zich erin ploffen. Ik vraag haar wat er is. Ze blijkt prima Engels te kunnen spreken. Ze vertelt dat ze in de sneltrein zat, maar dat ze eruit is gezet omdat men haar ticket ongeldig vond. Ze laat het me zien: volgens mij mag ze daarmee prima in een sneltrein reizen. Ze is verbolgen over de behandeling die ze haar gaven. Ik zeg dat ze nu tenminste een zitplaats en airco heeft en haar gezicht klaart wat op. Dan wijs ik haar op haar leuke tas: een grijze rugzak met opvallende oranje rubberen stekels. Ze vertelt waar ze hem gekocht heeft, en hoezeer ze houdt van leuke, geeky dingetjes.
Daarna vertelt ze verder over hoe ze in het algemeen houdt van computers, geeky stuff, kostuums, en retro spullen. Ik laat haar lekker vertellen, en vertel af en toe wat terug over de kostuums en spullen die ik heb. Ik heb nog een foto van Castlefest op mijn telefoon en toon haar die. Ze is helemaal verrukt over de jurk. Ze blijkt ook mooi te kunnen tekenen, dus we wisselen Deviantart-adressen uit. Op Verona zwaait ze gedag, want nu moet ze in een stoptrein verder naar een nabijgelegen plaats.
Ik ga naar het perron waarop al gauw een aansluitende trein naar Venetië op binnenzoeft. Dit is geen regionale trein maar een echte Frecciarossa. Ruime stoelen, airco, geen internet, maar wel een realtime kaartje met de actuele locatie en de snelheid van de trein. Ik plak me tegen het raam en tuur over de velden noordwaards, zie de verhitte dorpjes voorbijzoeven in de namiddagzon. Een baby huilt, een bedelares komt voorbij – ik merk het niet. Zo bereiken we Venetië Santa Lucia.
Ik stap uit, maak een selfie met het bord, en loop linksom het station uit. Dat blijkt de snelste weg – ware het wel dat die door een naar urine stinkend steegje gaat. Dan val ik midden in de chaos van schreeuwerige toeristen en straatverkopers bij een hitte van dertig graden. Gelukkig kom ik net uitgerust uit een frisse trein, dus ik stap stevig door. Ik weet niet meer precies hoe de busboten precies werken, wel dat ze duur zijn, dus ik ga lopend naar het hostel. Even een brug over, een steegje door… pfoei, al bijna raak ik verdwaald. Kom aan bij de kade waar toch echt hostel L’Imbarcadero zou moeten zitten. Zo’n gebouw geven ze toch duidelijk aan? Waar is het uithangbord?
Na drie keer heen en terug langs een nauw steegje spot ik daar het bordje ‘Calle Zen’. Hé. Dat is de straatnaam. Ik wandel de koelte in en ga gelijk rechts een poortje door, een donkere trap op… en kom bovenaan bij een deur. Jawel, dit etablissement heet L’Imbarcadero. Mooi. Ik bel aan en word toegeroepen door een stem in een plat Londens accent. De deur gaat open en voor me staat een zomers gekleed meisje dat bij de Spice Girls niet misstaan had. Ze haast zich terug naar haar klapstoel achter een wiebelig bureautje en werkt driftig alle nieuwe inschrijvingen af. Ik ben overdonderd.
Ik ben aanbeland in een oud Venetiaans huis – aan de opgang te zien duidelijk een oude bediendenwoning behorende bij een groter huis dat haar deuren direct aan de kade heeft. Dit huis heeft een kleine hal en keuken. Vooraan, met ramen die uitzicht bieden op de kade, is een gedeelde slaapkamer met wel acht bedden. Er zitten jongens gitaar te spelen. Het keukentje is klein maar knus. Verderop de gang in, naar de achterkant van het huis, zie ik allemaal zijdeuren. Zo nu en dan loopt er een meisje in of uit. Is dit een hostel?
Het Londense meisje checkt me in en voorziet me van een stadsplattegrond (maar goed dat ik die nog niet gekocht had voor drie hele euro’s). Ze wijst alles aan, met als belangrijkste pleisterplaatsen wel de supermarkt en de busbootstop. Voor de rest weet ik nog wel waar alles ligt – ik ben ten slotte al voor de derde keer in Venetië. Ze troont me mee naar mijn kamer, direct in de gang na de badkamer. Ik deel mijn vierpersoonskamers vanavond met twee Aziatisch uitziende meisjes. Eén ervan blijkt echter Amerikaans. Ze ligt breeduit op bed te slapen en zet haar allerliefste gezicht op als ik me vlug voorstel.
De kamer heeft overduidelijk geen slot. Ik krijg een Ikea-lockertje toegewezen waar mijn rugzak nét over dwars in past. Aanvankelijk vind ik dit nog maar een raar hostel, waar dieven zo in en uit kunnen lopen, maar die mening verandert na een paar dagen wel. Dit huis aan de Calle Zen ligt zo goed verstopt, en is bovendien continu bezet door oplettende jongeren die precies lijken te weten wie er wel en niet woont. Als je je waardevolle spullen maar in je locker houdt, komt er verder geen kip dit kasteel binnen.
Ik maak een wandelingetje naar de supermarkt, verdwaal, haal eten, en verdwaal weer. Eten en drinken is hier grappig; ’s middags drinkt iedereen droge witte wijn uit een literpak. ’s Avonds gaan we over op bier. Zo zit ik ’s avonds aan de kade met mijn eBook, lezend met een biertje naast me. Het is donker, de vleermuizen cirkelen onder de straatlantaarns, het is rustig en mooi. Het water klotst tegen de kade, er komen overvolle busboten voorbijgespoed, afgewisseld door kleine snelle bootjes die amper een rood en een groen lichtje dragen. We zitten direct aan een driesprong, dus elke keer als de snelle busboot 4.1 of 4.2 een krappe bocht het kanaal op of af maakt, toetert hij luid. Maar daar wen je aan. Ik ga die avond prettig slapen.
Drie dagen wandel ik in Venetië rond. ’s Ochtends ontbijt in het hostel. Daarna wordt het snel warm en stikt het van de toeristen. Ik ga eerst alles wandelen, maar verdwaal veel. Ik zit wel lekker overal te lezen, aan rustige stukjes kade, in de schaduw. Vermijd de toeristen.
Ik ga een ochtend op het San Marco-plein naar de zonsopgang kijken, duiven voeren. ’s Middags naar het Lido met mijn waterdichte tas. Word raar aangestaard door andere toeristen die mij met tas en al het water in zien stappen. Tja, dat werkt gewoon jongens, en zo hoef ik mijn kostbare spullen niet op het strand te laten liggen.
’s Avonds ga ik aan de kade zitten lezen en met hostelgenoten praten. Ik ben nog steun en toeverlaat voor de meisjes die er werken en die te dealen hebben met allerlei gezellige en niet zo gezellige gasten. Ik hoor het aan…
De laatste ochtend laat ik mijn tas in de bagagekamer staan en ga nog naar een leuke kleine boekwinkel die ‘Acqua Alta’ heet. Ach, wel mooi. Ik ben maar net op tijd terug, lever mijn geleende sleutel in (uitcheckbeleid? da’s heel ruim hier) en ga bepakt op de boot naar San Basilio. Dat ik daar moet opstappen heb ik vernomen van een stewardess die het mij vertelde, toen ze nét voor mijn neus uit een watertaxi stapte. Ik was namelijk al een paar keer naar de havens gelopen, maar kon zo het kantoor van VeneziaLines niet vinden.
Dat je bij San Basilio moet zijn, staat nergens op internet. Gelukkig weet ik het nu. Ik ben er te vroeg, we moeten wachten in de zon. Strenge douanecontrole, net een luchthaven. Mijn tassen moeten in grijze bakken over rollerbanden. Gelukkig mag ik mijn rugtas meenemen op de boot, en zelfs bij me houden. Ik heb een ruim ‘VIP’ ticket geboekt en kan genieten van ruime rode leren banken, een gratis eerste drankje, géén radiomuziek (dat wordt om duistere redenen direct afgezet zodra het aanspringt), maar wel weer Bananasplit-video’s in het Kroatisch. Zo kom je die drie uur wel door. In de avond lopen we de haven van Pula binnen.
De eerste avond in Pula moet ik bij een appartement in een buitenwijk zijn. De Airbnb-hostess heeft me gelukkig getipt dat ik bus 2 moet hebben. Busstops zijn hier niet zo duidelijk; het blijkt dat je gewoon moet weten welke lijn welke straat neemt, en dan bij een stop moet wachten. Er staan geen nummers of bordjes bij. Op goed geluk zie ik nadat ik gepind heb een bus 2a aan komen rijden, en spring erin. Helaas, de 200 Kuna – oftewel 28 euro – is te veel geld voor de buschauffeur. Ik heb niet kleiner en kijk zielig, dus ik mag gratis mee. De buschauffeur gooit me eruit bij Verudela 2. Ik ontwaar in het duister een heel park met enorme skyscrapers, waarvan ik weet dat mijn appartement in één ervan moet zijn.
Een dame met twee honden (een Deense dog en een Labradoedel) loopt voor me uit, en ziet dat ik geen idee heb waar ik heen moet. Ze stopt en helpt me. Ik laat haar de straatnaam en het nummer lezen. ‘Kom maar mee’ zegt ze en loodst me richting de flats, terwijl ze gezellig in gebroken Engels vertelt over haar honden. Plots, als we een klein buurthuisje passeren, schiet haar Labradoedel fel en woest op een andere hond af. De Dog laat dit niet op zich zitten en trekt er ook naar toe. Sterk als ze samen zijn, gooien ze de vrouw met een smak op de grond. Ik grijp snel de Labradoedel en help de vrouw opstaan. Ze gebaart me waar haar bril ligt en die geef ik ook. ‘Oh, gebeurt iedere avond’ zegt ze, terwijl ze het stof van haar kleren klopt. Ik ben verbaasd. Ze maakt nog een grapje met de mannen die bij het buurthuis op het terrras zitten en we lopen door.
‘Kijk hier is 27’ zegt ze me. ‘Welke naam moet je hebben?’ Verrek, dat weet ik niet. Maar ik kan bellen. Dat leg ik haar uit, en als ze ver verzekerd van is dat ik wel terechtkom, laat ze me achter. Ik bel Monica op, die aangeeft in de stad te zijn, maar haar ouders zullen me binnenlaten. Inderdaad, twee oude mensjes komen naar de deur. De papa spreekt Italiaans en gebroken Engels, de mama spreekt vrolijk gebroken Duits. Ze leiden me door het huis heen en laten me dan alleen achter in mijn slaapkamer. Ik heb aan de westkant een klein balkon, zo groot als bij mijzelf thuis, en als ik daar sta heb ik net draadloos internet van het bakkerijtje aan de overkant van de straat. Dat is ook serieus mijn internetverbinding, dus de komende dagen ben ik gedwongen op het balkon te zitten voor mijn verdere reisplannen.
Ik ga lekker slapen in het tweepersoonsbed. De papa en de mama slapen geloof ik op een uitklapbank in de woonkamer, maargoed – als dat de deal is, en ik betaal voor dit bed, dan ga ik er niet aan tornen.
De volgende ochtend krijg ik keurig om negen uur ontbijt. Ik zat al op het balkon mijn reis uit te stippelen, als de zijdeur van het balkon openzwaait. Die papa begroet me vrolijk in een mengelmoesje van talen en nodigt me aan de ontbijttafel. Broodjes, beleg, en een typische Franse ‘bol’ met koffie en veel melk – ze doen hun uiterste best voor me. Ik vraag me af of ze hier ook normale koffie kennen, als ik die papa naast me neer zie strijken met precies zo’n heerlijk gewone mok vol zwarte koffie. Tja.
Na het ontbijt raden ze me aan om te gaan zwemmen in een baaitje in de buurt. Op loopafstand, wijst die mama. Oké. Eerst ga ik op zoek naar een supermarktje, en dat is veel dichterbij dan ik op de kaart heb gezien. Ergens tussen de afgebladderde lage flats heeft iemand gewoon een soort glimmende zilveren keet gedropt, waar zich een moderne supermarkt in bevindt. Kroatië, ja. Ik besluit stoutmoedig dat ik ingrediënten voor een koude salade meeneem, nog niet wetende of ik die mag bereiden of niet. Ook wat eten voor de rest van de middag.
Ik kom terug in het appartement. Die mama en die papa hebben lekker gezwommen, zeggen ze. Moet ik ook doen. Ik vraag aan die mama of ik lunch mag maken in de keuken. Ze kijkt wat bedremmeld, maar als ze ziet dat ik alleen een snijplank en een mes nodig heb, is het helemaal oké. Ik maak een frisse salade met tomaatjes, echte mozarella, en zucchini. Genoeg voor een lunch. Ik peuzel het lekker op het balkon op. Die papa wil me nog een glas bier uit zijn megafles lokaal bier aanbieden, maar ik wijs het af. Ik heb bier, en ik wil ook niet al zo vroeg aan de alcohol.
Ik raap mijn spullen bij elkaar en loop zoals me verteld is twee straten naar beneden, naar de Valsalina. De baaitjes hier in het zuiden van Pula zijn als vingers aan een hand. Kies een straatje en loop een ‘vinger’ af, en je komt vanzelf bij een strandje. Ik vind een enigszins gecultiveerd strandje bij een duikclub, waar met pontons een bassin is aangelegd. Er zijn houten banken en er is gelukkig geen zand – daar werd ik op Lido zo gek van! Er zat zelfs zand in de USB-poort van mijn boek, nou dat ging echt te ver. Hier kan ik me mooi op een tribune neerzetten en ik merk zelfs dat ik mijn spullen daar achter kan laten. Hoewel ik mijn tas wel goed in het oog houd, merk ik al wel dat iedereen gewoon hier z’n handdoekje uitspreidt en dan ergens gaat zwemmen. Geen kip die mijn meuk wil stelen.
Na drie uurtjes zwemmen in het koude water met golfslag zet ik me weer op de kant. IJsje eten, boek lezen, wel een handdoek over mijn schouders, maar dan toch voor op de borst nog zo rood worden als een kreeft. Ik staar naar het meisje dat op de bank onder me ligt. Ze heeft de looks van… van… Alice, het meisje uit het hostel in Venetië. Ze heeft ook de blauwe strepen in haar haar… verrek. Het is Alice. Ik begroet haar en ze is net zo verbaasd als ik. Ik wist dat ze naar Pula zou gaan, maar dat je dan op dezelfde dag in dezelfde baai gaat zwemmen? Wat een toeval weer. We kletsen even bij en ze raadt me een paar hostels aan, onder andere degene waar ze zelf gaat werken.
Terug in het huis is het alweer tegen vijven. Ik trek mijn mooie rode jurk aan en ga naar een restaurant in de buurt. Dat blijkt vol. Jammer, het had op Tripadvisor wel de beste rating. Gelukkig is er tegenover een soortgelijk restaurant. Ik krijg een leuk tafeltje en bestel lekkere visgerechten. Ik hoop maar dat ik met mijn pinpas kan betalen, want anders vreet ik ze hier de keuken leeg en moet ik hemel en aarde bewegen om nog weg te komen. Gelukkig, betalen met pin kan gewoon. Ik wandel door de warme nacht naar mijn appartement terug. Achter me flitst het – zou er vuurwerk worden afgestoken? Dan hoor ik ook gerommel. Het is ver weg.
Zodra ik goed en wel opgefrist in het appartement zit, met mijn laptopje op het balkon, komen de ouders van Monica thuis. De mama komt nog even bij me staan en vertelt van hun gezellige avond. We kijken samen vanaf het balkon naar het onweer, dat zich ontwikkelt als een bui van formaat. We zitten hier op het inpandige balkon goed. De bui barst los boven de baaien. Het echtpaar gaat alvast slapen terwijl ik nog een tijdje buiten zit. Donders rollen over het land, tweemaal zie ik boven mijn laptop een witte lichtbol uiteen spatten. Direct daarop volgt telkens een genadeloze scherpe klap, die een zwerm van electrisch gezoem door de lucht verspreidt, en die nog lang natrilt in mijn oren. De flitsen zijn fenomenaal en volgen elkaar in steeds rapper tempo op. Wat een bui, dat zie je in Nederland bepaald nooit. Ik ga rustig slapen.
Ik word de volgende ochtend om een uur of zeven wakker. Die mama moet vroeg naar haar baan bij de bank, dus ik hoor haar rond die tijd vertrekken. Kort daarna hoor ik die papa in de keuken mopperen. Om stipt negen uur haalt hij me op van mijn balkonnetje. Op de keukentafel prijkt een schaaltje biscuitjes, een broodje dat verdacht erg van het bakkerijtje tegenover lijkt te komen, en een pot honing waarvan hij trots zegt dat die van zijn broer de imker komt. Hij demonstreert me hoe ik het broodje met verse kaas moet bestrijken met honing. Dat is lekker, zegt hij. Wederom is deze maaltijd vergezeld door een typische ruime kom met slappe koffie. Ik vind het goed.
Ik pak rustig in terwijl de papa even naar zijn zus gaat die twee straten verderop woont. Bij zijn terugkomst heb ik mijn tas klaar en het bed afgehaald. Ik groet hem gedag en wandel naar de bus aan de straat. Om bij het appartement te komen kun je veel beter de eerste busstop nemen, dan is het veel sneller te vinden. Afijn. Ik koop netjes een kaartje en laat me met een stelletje toeristen naar het centrum van de stad rijden. Ik kom midden tussen de drentelende toeristen terecht en baan me door de nauwe ronde straatjes een weg naar het Riva-hostel. Tot mijn verbazing zie ik dat hostel ‘Pipistrelo’ dat gisteren niet bereikbaar was, wel gewoon open is. De eigenaar zit mismoedig buiten. Tja kerel, dan moeten je website en telefoonnummers het maar doen. Nu zit ik bij Riva.
Het meisje bij het Riva hostel wijst me erop dat ik wel erg vroeg ben. Tja, dat weet ik. Ik mag mijn rugtas in een bagagehokje neerzetten en kan dan weer de stad in, tot twee uur. Ik neem een boek en wat proviand mee, en zet me bij het eerste het beste kerkje op een muurtje. Binnen klinkt mooi gezang. Ik ben helaas een smet op de foto’s van toeristen, die dit kerkje met z’n tuin blijkbaar graag zo op de foto zetten. Pech, ik zit hier lekker te lezen. Veel Engelse toeristen. Als het koor naar buiten komt bedank en groet ik ze.
Om twee uur kan ik naar het hostel terug. Ik mag mijn kamer in: op de tweede verdieping, naast de keuken, onder het dakterras. Een hoge kamer met eigen badkamer, zes slaapplaatsen verdeeld over drie rammelende metalen stapelbedden. Ik heb een bovenbed vlak naast de keukenmuur.
Ik haal eten bij de supermarkt. Op aanrade van de gastvrouw heb ik ook een flesje yoghurt gehaald, dat ik over mijn verbrande schouders uitsmeer. Ik stink erg, denk ik, maar ik koel tenminste wat af. Ik kon amper mijn rugzak dragen, zo pijnlijk waren mijn schouders. Daarna ga ik even douchen en maak ik een lekkere pastasalade. Ik besteed de middag verder met lezen en ga ’s avonds een rondje langs de kade wandelen. Tegen elf uur zit ik weer op het dakterras, waar nog vrolijke muziek draait. Ik stuur een kaartje, lees mijn boek. De muziek gaat om elf uur niet uit. Ik informeer. In de zomermaanden gaat de muziek om twaalf uur uit. Oké. Nog even een uurtje wakker zijn dan, want door de open ramen tettert de muziek kalmpjes binnen.
Ik ga toch maar slapen – althans, dat probeer ik. Mijn drie Ierse kamergenotes komen ook slapen. Tegen twee uur ’s nachts – voor mijn gevoel ben ik nog steeds wakker – staat er iemand van de hostelstaff voor onze deur te praten met een jongen. Ik vang op dat hij al zijn spullen kwijt is en dat hij gewoon wil neerploffen in een bed en morgen verder zien. Na lang beraad gaat dan de deur open en legt hij zich te ruste op een onderbed waarvan ik vermoedde dat het bezet was. Nu ga ik echt proberen te slapen. Maar dat lukt weer niet. Tegen vier uur word ik wakker omdat er in de keuken naast me een stel jongens eten is gaan maken. Vrolijk kwekkend zie ik ze van hun pasta zitten eten, als ik suffig in mijn slaapkledij om de hoek leun. Ik vraag ze om hun maaltijd elders voort te zetten omdat we in de slaapkamer woord voor woord kunnen verstaan. Ze luisteren direct, laten hun vergiet vol pasta achter, en verdwijnen uit de keuken. Nu ga ik écht slapen. Ja, dat lukt. Opgekruld in mijn stapelbed, rugtas aan mijn voeteneind, merk ik er niets van als de Zwitserse kamergenote om zes uur haar biezen pakt en met een vroege trein vertrekt.
Om acht uur open ik mijn ogen en besef dat ik de laatste uren van deze roerige nacht toch echt slapend heb doorgebracht. Het gevoel van ‘eindelijk, het is ochtend’ heb ik wel vaker, op reis – bijvoorbeeld wanneer het rumoerig, of koud is geweest. Dit is weer zo’n ochtend waarop ik alles behalve uitgerust wakkerword, met een nietsontziend pesthumeur tot gevolg. Ja, zo ben ik. In de uren die ik vannacht wakker was, heb ik al het mogelijke aan dit hostel vervloekt, en gezworen, dat ik per direct een andere kamer wil. Ik word te oud voor deze fratsen, ik ben meer luxe waard. Zo.
Terwijl de gedachten door mijn hoofd razen staar ik naar het hoge plafond. In de kamer is het – eindelijk – muisstil. De Ierse meiden slapen hun roes uit, het meisje in het bovenbed naast me is reeds (ongemerkt!) vertrokken. De vreemde jongen die niks meer had, ligt in een onmogelijke hoek in zijn bed. Ik zal maar niet te lang kijken, straks ontdek ik nog dat hij zonder ondergoed slaapt ofzo. De lucht is warm en redelijk bedompt van zes slapende mensen. Ik graaf zonder luid te zijn in mijn rugzak en haal er een broek uit die ik aantrek. Ik bedenk me dat ik meer bereik met onderhandelen, dan met woede botvieren, dus slaak ik een diepe zucht en begeef me zachtjes naar de receptie boven. Als ik langs de keuken wandel, zie ik daar de vergiet met half de middernachtsmaaltijd van de jongens.
Boven is het licht. De zon staat al hoog aan de hemel, het dakterras baadt in zonneschijn. Prettige muziek staat op. De hoofdmedewerkster van het hostel zit aan het bureautje te schrijven. Ik neem voor haar plaats, en leg beknopt uit hoe vervelend mijn nacht was. Onthutst en betrokken luistert ze naar de gebeurtenissen die ik bijzonder beknopt aan haar voorleg. Ik merk dat ze zeer bereid is om te helpen en dat doet me goed. Ze is het met me eens dat dingen anders opgelost hadden kunnen worden. ‘Ik wil graag blijven’ opper ik ‘maar niet zo.’ Ze snapt het. ‘Ik heb voor de twee komende nachten eenpersoonskamers voor je, maar wel elke nacht een andere. Ik vind het goed, zo ver hoef ik niet te slepen met mijn backpack. Tevreden bedank ik haar en loop naar beneden om te ontbijt te halen. Dat is niet veel. In één van de kastjes vind ik een aardewerken kom, waar ik bosvruchtenyoghurt met muesli in doe. Een slap begin van de dag, maar het zij zo. Ik loop naar boven, want het is zonde als je met dit mooie weer in een koele keuken gaat zitten. De hostess komt op me af en biedt me een grote kop koffie aan. ‘On the house’ zegt ze terwijl ze hem voor me neerzet. Dat is grappig, want we zitten daadwerkelijk bovenop het huis. Ook vind ik het ronduit netjes. Dit meisje weet hoe gastvrijheid en klanttevredenheid werkt. Een kop koffie kost hier op het dakterras nog geen dertig eurocent, maar een dubbele mok gratis weggeven betekent in dit geval weer een happy customer.
Na het ontbijt pak ik zachtjes in en laat mijn kamergenoten achter. Ik vraag me even af wat hun context is, dat zij dit een goede nachtrust vinden. Maar lang peins ik daar niet over, want ik ben op weg naar een betere kamer. Daarvoor moet ik de trap op, langs de receptie, het dakterras over. Dan een gangetje in, waarmee ik een aansluitend gebouw betreed, dat weer aan de straat grenst. Dit gebouw heeft lange gangen die parallel lopen aan de straat. De derde, vierde, en vijfde verdieping behoren tot het hostel. In het gangetje vanaf het dakterras bevinden zich eerst aan de linkerzijde lockers en aan de rechterzijde toiletten en douches. Dan slaat de gang linksaf en herbergt links en rechts grote hoge deuren naar slaapzaaltjes en eenpersoonskamers. Dit gebouw is, anders dan de rest van het hostel, in bonte kleuren geschilderd. Gele muren, blauwe deuren, geweven tapijten, en oosterse lampjes met gekleurde glaasjes. Aan het einde van de gang bevindt zich een grote donkerrode houten trap met een dik touw als reling. Het lijkt wel een enorm schip. Onder de trap ligt een bende knipperende routers en netwerkkabels. Laat niemand daar iets uit trekken! WiFi is al zo’n gedoe hier.
Mijn kamer is de laatste aan de gang, naast de trap. Ik duw de hoge houten paneeldeur open en sta in een prachtige authentieke kamer. Door twee hoge ramen aan het eind van de kamer stroomt licht binnen. Deze kamer ligt op het westen, dus het is nog lekker koel. Er ligt een parketvloer met visgraatmotief, hier en daar iets gebutst. Een paars Ikea Lycksele Lovas-bankje en een Kwantum-kast ontsieren de kamer, om maar niet te spreken van de gifgroene gordijnen die vloeken met de oranje raamkozijnen. Maar, er staat een fijn tweepersoonsbed, en deze kamer is stil en alleen voor mij. Ik ben helemaal verrukt. Ik doe de deur achter me dicht en loop naar het raam. Ik kijk uit over de haven van Pula, ter hoogte van de doks en de massieve hoge overslagkranen. Het is geen bijzonder spannend uitzicht, maar ik zit hoe dan ook nu wel pal aan de Adriatische kust!
Ik klap de ramen schuin tegen elkaar open opdat er een beetje frisse lucht naar binnen stroomt, en hang het gordijn ervoor. Vervolgens pak voorzichtig een beetje mijn rugzak uit, zonder gelijk een explosie van persoonlijke zaken op het paarse bankje te veroorzaken. Dat mislukt aardig.
Omdat het nog zo vroeg is, besluit ik om dan maar een stukje van Pula te gaan bekijken. Ik kan rond gaan lopen, maar dat heeft een aantal tegens. De zon staat al aardig hoog, het is al warm. Elke richting die ik op ga vanaf hier is heuvelopwaarts. Een rugzakje dragen is pijnlijk, want mijn schouders zijn nog verbrand. Ik overweeg mijn opties. Er rijdt een dubbeldekker door Pula, om toeristen snel alle highlights te laten zien. Ondanks mijn venijnige aversie jegens dit soort bussen denk ik er nu toch over om daarop in te stappen. Lekker boven op zo’n open dubbeldekker door de straatjes van dit stadje gereden worden terwijl ik wat leer over de historie, lijkt me wel wat. Goed, tegen twaalven gaat de bus. Het dichtstbijzijnde vertrekpunt is voor het amfitheater. Ik pak een licht rugzakje in met een boek en wat water en posteer me recht tegenover de genoemde ruïne.
Auto’s, taxi’s, lijnbussen stromen voorbij. Toeristen zwermen af en aan bij de tafels op schragen, waar protserige stenen miniatuurtjes van allerlei gebouwen in Pula aan de man gebracht worden. Achter me, in het stadsparkje, zoeken twee hoveniers in warme overalls hun heil onder een fruitboom, en breken hun lunch aan. Ik check de screenshot van het kaartje. De bus moet écht hier langskomen, en hij is verdomd opvallend. Waar is dat ding? Het wordt twaalf uur, tien over twaalf. Geen bus. Vast te laat door alle treuzelende toeristen ergens anders op de route. Ik hou het voor gezien. Kordaat steek ik de straat over, kijk nog eenmaal naar links en naar rechts, en besluit dat ik wat anders ga doen.
Het amfitheater. Er staat amper een rij, dus ik ga er naar binnen. In Rome heb ik het Colosseum nooit bekeken, dus heb ik mooi de kans om zo’n strijdtoneel hier te zien. Aan de kassa zie ik dat er studentenkorting geldt – maarliefst vijftig procent reductie! Alvorens om te rekenen wat dat dan is, pulk ik mijn CampusCard uit mijn portemonnee, en leg die op de balie. De medewerker vindt het helemaal prima en laat me naar binnen voor het halve bedrag. Wederom (zoals ooit ook in Tsjechië) schaam ik me een beetje als ik de prijzen omreken. Zes euro voor een normaal kaartje, en dus drie euro met korting. Kom… dat hele bedrag had ik óók niet gemist.
Ik loop eerst wat rond door de blokken steen. Het is heerlijk hier. Het amfitheater ligt bijna aan de zee, de lucht is strakblauw en er staat een koel briesje. Met al die grote poorten waait het sowieso lekker door. Het is nog aardig duidelijk te zien waar de diverse overdekte gangen en tribunes zich bevonden. Langs één zijde loopt de grond schuin op en sta je er zo bovenop. Er zijn niet veel mensen; hooguit honderd, verspreid over het terrein. Je loopt elkaar niet voor de voeten, al lukt het me niet om een foto zonder toeristen te maken. Vanaf de oude tribune kijk ik neer op het strijdtoneel. Daar staat nu een groot modern podium opgebouwd. Voordat ik naar Pula ging, heb ik al op wat video’s gezien hoe hier prachtige concerten in de open lucht worden gehouden. Helaas is er deze dagen niets, anders was ik beslist gegaan.
Ik loop langzaam en aandachtig rondkijkend verder, terwijl de zon langzaam over het theater trekt. De schaduwen veranderen, ochtenddauw droogt op. Ik zet me nu en dan op een groot steenblok en haal mijn boek uit mijn tas, om wat te lezen. Ik zeg je: het is erg toepasselijk om op deze plek Game of Thrones te lezen. Terwijl ik door mijn oogharen over de rand van mijn reader tuur, zie ik als het ware de gevechten zich voor mij afspelen.
Maar, ik heb nog meer te doen vandaag. Ik weet mijn reistijd naar Medulin, waar ik vanavond ga paardrijden, nog niet precies, dus houd ik een slag om de arm wat betreft mijn vertrektijd. Langzaam wandel ik terug. Ik ben wellicht uren langer binnen gebleven dan de meeste toeristen, maar het is dan ook een ontzettend mooie plek om historische boeken te lezen. In het propperige souvenirwinkeltje onder de buitenpoort devalideer ik mijn toegangskaartje, en zet koers terug naar het hostel.
Nu moet ik plannen hoe ik met de bus naar Medulin kom. Met wat gereken zie ik dat ik toch al redelijk in de middag weg moet. Mijn plannen om nog een warm middagmaal te koken, schrap ik. Ik heb gelukkig ingrediënten die ik ook ongekookt kan opeten, dus doe ik dat. Ik kleed me om en trek mijn blauwe tregging en bruinleren reisschoenen aan. Dat is nu wat warm, maar voor het rijden heel praktisch. De tregging lijkt op mijn rijbroek, de schoenen op mijn jodhpurlaarsjes. Twee jaar geleden droeg ik bij een buitenrit mijn bergschoenen, en dat was erg oncomfortabel omdat ze zo breed zijn. In volle galop kwamen ze klem te zitten in de stijgbeugels, en was ik er dan vanaf gelazerd, dan had het paard me nog een paar honderd meter aan mijn been meegesleurd. Geen prettig idee. Verder neem ik zo weinig mogelijk waardevolle bezittingen mee. Een telefoon, een ID-kaart, en geld. Geen camera, want ik heb geen broekriem, en als ik van mijn paard val is mijn camera kaduuk.
Wederom een disclaimer om mijn voorzichtigheid: ja, mijn camera is al eens kapotgegaan; en ja, drukke onvoorspelbare paarden heb ik meermaals meegemaakt. Ik heb graag een prettige vakantie zonder kosten achteraf.
De bus naar Medulin vertrekt vanaf het busstation. Hoewel hij daarna door het centrum rijdt, wil ik beslist niet zien gebeuren dat hij me dan zonder stoppen passeert. Daarom begeef ik me naar het vertrekpunt en pin onderweg het bedrag voor de buitenrit. Ik loop het eerste stuk parallel aan de kust, totdat mijn weg afbuigt naar rechts, en ik verder ga in de schaduw van hoge olijfbomen. Aan mijn linker- en rechterhand zie ik afgebladderde flatblokken, met door de zon vervaalde verf. Een rommelig kioskje staat met rolluiken naar beneden aan de straat. Satellietschotels op de balkons, afgewisseld met Ikea-meubilair en verfomfaaide parasols. Dit is een nette wijk, voor Pula. Toch valt gelijk op dat er wel gebouwd is, maar er bepaald niet onderhouden wordt. Ik mis ook de levendigheid die je in Italië op elke straathoek aantreft. Waar zijn de oudjes op bankjes, de scootertjes, de moeders met kinderen? Ik loop door totdat ik aan mijn rechterhand de brede straat naar het autobusstation zie: Autobusni Kolodvor. Er is een kleine overdekte promenade, waar lieden van divers pluimage zich ophouden. Het lijken geen toeristen, en toch is iedereen een beetje de weg kwijt. Een dikke, struise dame posteert zich wulps tussen twee barretjes langs de wand, en drinkt een biertje. Flets licht valt naar binnen door het glazen dak. Ik schuif voor één van de twee loketjes van Pulapromet, en vraag om een buskaartje naar Medulin. ‘Dat hoeft niet’ zegt de vrouw achter het luikje me in eenvoudig Engels. ‘Koop maar in de bus.’ Goed, doe ik dat. Dus ik bedank, loop naar buiten, en ga in de warmte op een bankje zitten. Hier onder de betonnen overkapping is schaduw, en is het niet zo heel warm. Toch – de lucht staat stil, het is een oud busstation, alles is van beton. Bandensporen en olievlekken overal. Dit is ‘de achterkant van de wereld – waar men leeft’. Er zijn zo veel plekken op de wereld zoals deze, en als toerist merk je ze bijna niet op. Ook van deze omgeving geniet ik, al is het niet voor al te lang.
Een oude, hoekige bus zeilt het busstation op. Pulapromet staat er in groovy letters voorop – zoals op elke lijnbus hier. Op een vinyl bord dat voor het raam geschoven is, staat ’25 – Medulin’. Die moet ik hebben. Ik stap in en laat me inderdaad een kaartje verkopen. Voor iets van 1 euro 25 mag ik mee. Ik vraag de buschauffeur of hij me bij de Plodine-supermarkt in Medulin wil afzetten – een naam die ik via WhatsApp door heb gekregen van Maya, mijn ritbegeleidster van vanavond. Ook heb ik een piepklein plaatje van Google Earth van haar toegestuurd gekregen, met daarop de bewuste supermarkt en een grote rode pijl naar de ‘ranch’. Ik kan me er geen voorstelling bij maken, dus alle hulp is welkom. Hoewel, alle hulp…
Stipt op tijd rijden we weg van het busstation. We knarren lekker door, terug het centrum in, nu linksaf langs het amfitheater. De bus stroomt in een mum van tijd vol met lokale bewoners en toeristen. De meesten moeten staan in het gangpad en schudden gemoedelijk heen en weer. Om mij heen komt een Italiaans gezin zitten, dat van elkaar gescheiden wordt door staande passagiers. Het is warm, we zoeven de stad uit, het stoffige platteland in. Ik heb de route niet helemaal bekeken vooraf, en ben enigszins verbaasd als we eerst het dorpje Sisan aandoen. We schieten er doorheen met een rotgang en zetten weer op de buitenwegen koers naar Medulin. Ik ben op dat moment wat onthutst, want ik dacht dat we de route in omgekeerde richting zouden rijden. Ik tik de man naast mij aan en vraag hem of hij weet, wanneer we in Medulin zijn. Hij verstaat geen Engels en tikt tussen de passagiers door zijn vrouw aan. Die mag mijn vraag beantwoorden. Ik probeer zowel met haar te praten als vanuit mijn ooghoek op de omgeving te letten. Ook zij weet niet wanneer we precies in Medulin zijn, en waar dan die Plodine-supermarkt is. We hobbelen inmiddels alweer door de nauwe straatjes van een dorpje heen. Net als ik de vrouw bedank, mengt een slanke man van middelbare leeftijd zich ongevraagd in het gesprek. ‘De Plodine, daar zijn we al aan voorbij’ zegt hij kortaf. ‘Ik heb hem nog niet gezien’ werp ik verbaasd tegen. ‘Volgens mij zijn we er nog niet hoor.’ ‘Ik weet het wel, we zijn er aan voorbij. We zijn zo bij de kerk en dan gaan we het dorp weer uit. Je had allang moeten drukken meisje, beter stap je nu uit en niet nog later.’ Zijn advies klopt totaal niet met mijn idee in mijn hoofd, dus ik bedank en zeg dat ik er toch echt bij de kerk uit zal gaan. Hij schudt zijn hoofd en baant zich een weg terug naar zijn plaats achterin de bus. ‘You have to walk a kilometer more if you do!’ sputtert hij me nog na. Nou en.
Ik stap inderdaad uit bij de kerk en begin me te oriënteren. Het helpt dat ik het na een paar straatjes even bij een ijssalonnetje vraag. De Plodine-supermarkt kent men daar wel. ‘Vervolg de weg terug naar beneden, dan zie je hem rechts.’ Ik doe wat ze zeggen en kom inderdaad bij een rotonde mét een bushalte, en even verderop de supermarkt. Het zou me wat zijn als nu die bus daar aankwam. Het is inmiddels kwart voor zes, dus moet ik doorlopen naar de ranch. Ik SMS de begeleidster dat ik de supermarkt passeer en onderweg ben. Voor mij ligt een stoffige brede weg het dorp uit. Het is warm met een klein briesje, de zon staat hoog aan de strakblauwe hemel. Het is alsof ik de woestijn inloop. Na een paar honderd meter maakt de zandweg enkele bochten. Ik verlaat de bebouwing. In de bomen hangen bordjes met een geel paard erop geverfd. Dat is het merkteken dat ik moet volgen. Ik passeer kleine bungalows met veranda’s, omgeven door moestuintjes en oude blikkerige auto’s die scheef op hun assen staan. Hier en daar zit een oma te breien of loopt een hond onrustig binnen de afrastering. Een oude man loopt wankelig voor me uit. Ik haal hem in en mompel beleefd snel ‘Dobry dan’. Hij knikt wat, in zichzelf, en doet er niks op uit.
De paardenbordjes houden op. Ben ik hier goed?
Dan staat er een meisje voor me. Ze is ongeveer tien jaar jonger dan ik, draagt ongeveer dezelfde kleren, en een tas over haar schouder. Ik weet gelijk: ook zij zoekt de ranch. ‘Hello, samen lopen?’ vraag ik haar. Ze blijkt inderdaad ook mee te gaan op de buitenrit. Ze heet Tamara en komt uit München. Al gauw praten we Duits verder, terwijl ze vertelt dat ze met haar vriend in het dorp achter Medulin vakantie viert. Haar vriend ligt ziek op bed, dus zij vond het een prima kans om te gaan paardrijden.
Samen vinden we met enige moeite de ranch. We lopen het zandpad iets terug en zien een opening in het struikgewas met daarachter paarden. Genoeg reden om daar te gaan kijken: het blijkt de ‘ranch’ te zijn. Nou, een ranch is hier dus één tuinhuisje met een stel aanbindbalken onder de bomen. Het meisje met de naam Maya komt al zwaaiend op ons af en stelt zich voor. We praten maar in het Engels verder opdat zij het ook begrijpt. Maya wijst ons onze paarden toe, geeft ons een cap en helpt met opzadelen. Haar vriendin Karin zal met ons meegaan op de route. Ik zadel mijn paard Healy op en stap wat rond. Het is erg lastig om Healy los te krijgen van de aanbindpaal – het beest lijkt er wel aan vast gelijmd. Ik ben even onvriendelijk, maar dan heb ik wel wat. Al gauw stappen we samen energiek voltes op het grasland vanwaar we zullen vertrekken. Tamara heeft haar pony ook opgezadeld en we hebben nog twee Italiaanse meisjes mee op rit, die klaarblijkelijk nog geen paard kunnen rijden. Maar, zegt Karin, daar heeft ze wel een oplossing voor. We zullen geen saaie rit krijgen!
Karin rijdt voorop, gevolgd door mij en Tamara. We stappen weg over het veld in de langzaam dalende avondzon. Vliegjes zoemen zo’n beetje om ons heen, de paarden slaan met hun staarten. Ze maken geen aanstalten tot gekke dingen, en Healy is ook niet bijzonder sloom. Ik geniet. Karin merkt dat Tamara en ik allebei goed Engels volgen, dus ze gaat helemaal los over wat ze al dan niet leert en moet op school. De Italiaanse meisjes lijken er weinig van te volgen, maar die zijn ook veel te druk met in het zadel blijven zitten. We verlaten het grasland tussen hoge braamstruiken door en doorkruisen nog wat andere velden en passeren we afgelegen bungalowtjes. Hier en daar staan kleine stenen muurtjes om weilanden te scheiden. Na een aantal glooiende velden komen we bij een breed karrenspoor langs een veld. Karin houdt in. ‘Jullie gaan voorop’ zegt ze tegen Tamara en mij, ‘en galopperen tot het eind van dit veld. Dan houden jullie halt en komen wij jullie in draf achterna.’ Prima, zeg ik, en Tamara knikt ook. Ze lijkt prima te kunnen rijden, dus wat let ons?
Ik zet aan tot een drafje en leg mijn been achter de singel voor galop. Healy springt in een keurig ontstuimig galopje aan en laat zich heel gewillig naar het einde van het veld sturen. Ik ga een beetje in de beugels staan om het deinen van de ondergrond op te vangen. Aaaahh, dit is heerlijk! Ik pak de teugels in één hand en kijk om naar Tamara. Ze is me iets achterop. Bij het einde van het veld ga ik weer zitten, neem de teugels aan, en merk hoe Healy fijntjes terugkomt naar de draf, en keurig stilstaat bij de braamstruiken. Tamara komt naast me staan en we knikken blij. Karin komt al aangedraafd met de twee Italiaansen in haar kielzog. Aan hun zwabberige houding te zien hebben ze het best pittig met dit drafje.
We doorkruisen in stap en draf nog een aantal velden, en wurmen ons door nauwe laantjes met aan weerszijden braamstruiken. Karin kwebbelt er lustig op los, en vertelt ons over het cliché dat iedere Kroaat ruime baankansen heeft, want of je nu in Kroatië of in een buurland solliciteert, de talen zijn zo gelijkend dat je ze zo onder de knie hebt. Geamuseerd laten we ons vertellen hoe het leven hier is. De zon gaat langzaam onder. Ik voel een frisse bries langs me heen strijken en kijk over Karins schouder naar voren. De zee!
‘Oooooh’ onderbreek ik haar ‘dit zie jij vast op iedere rit, maar zie eens! De zee! Zo mooi!’ De Italiaansen begrijpen het ook en we uiten ooh’s en aah’s terwijl we langzaam dichter bij het strand komen. Zo nu en dan is er nog ruimte voor een stuk galop. Tamara heeft nu ook door hoe ze haar pony van snelle draf in galop kan krijgen en sjeest vrolijk met me mee. Kijk, dit zijn de leuke ritten!
We stappen dicht langs het strand, maar mogen niet in de branding komen. Dat behoort ook tot een andere rit. Nadat ik me, even niet oplettend waar Healy haar hoeven precies neerzet, uit en te na vergaapt heb aan de prachtige lila tinten van de zee, keren we weer langzaam naar de ranch terug. We volgen globaal het pad onder de hoogspanningsmasten door. Soms vraag ik me af hoe Karin toch precies weet waar we zijn, terwijl we soms echt bij elk weiland van richting veranderen. Ach, ze woont hier ook al haar hele leven.
We komen terug bij de ranch, waar Maya al bezig is de andere paarden klaar te maken voor de nacht. Sommigen worden in houten kralen gezet, anderen mogen in een met lint afgespannen weitje. Er is een veulen, dat uitbreekt en zich niet gemakkelijk laat vangen. Hij stuitert triomfantelijk een paar keer het grote veld over, tot hij zich bij zijn moeder in de wei laat zetten. Ik zadel Healy af en leid haar naar de waterbak, waar alle paarden even mogen drinken. Dan help ik met het opruimen van de andere zadels en spullen. Tamara zegt gedag; het gaat nu van schemer naar donker, en ze moet nog door de velden teruglopen naar Liznjan. Ik vond het leuk dat ze mee was.
Als we klaar zijn, vraagt Karin of ik mee wil rijden naar Pula. Haar vader komt haar met de auto ophalen. Eerst zeg ik, dat ze me wel bij de supermarkt mogen afzetten, maar dat vindt ze kolder. Ik kan prima de hele weg mee terug, dan zetten ze me voor mijn hostel af. Ik accepteer. Karin’s vader vindt het ook prima. Onderweg praat hij wat zinnetjes Engels met me, maar Karin en haar vader houden het tussenbeide mooi op Kroatisch. Ik zit op de achterbank en laat me rijden. Hoe blij ben ik dat ik dit stuk vanaf de ranch niet terug hoef te lopen! De enigszins vage weg het dorp uit is nu echt donker, en totaal niet verlicht. Karin’s vader moet af en toe op de rem omdat er opeens een tegenligger met groot licht op hem af komt. Wandelend zou ik hier zo aangereden zijn, om nog maar niet te spreken van rondlopend volk en waakse honden. Nee, fijn aanbod dit. Dat zeg ik Karin dan ook.
Ze brengen me helemaal tot aan mijn hostel aan het Riva, en ik bedank ze nogmaals hartelijk. Dit zijn van die kleine dingetjes op reis, waar ik dan geluk mee heb. Dit maakt een avond gewoon superfijn en goed.
Ik ga lekker douchen (oeps, herendouche!) en zet me op het terras boven aan een lokaal biertje van de bar. Nu ik niet meer in de zone rond het dakterras slaap, vind ik het prima dat er muziek klinkt en dat er nog mensen zitten. Ik pak mijn reader erbij en lees in het licht van een lamp nog wat uit mijn boek. Dan, tegen elven, stommel ik naar boven, naar mijn fijne stille kamer met mijn spullen in bereik en mijn fijne ruime bed. Ik slaap gelijk in.
Het is zaterdagochtend. Ik word heerlijk uitgeslapen wakker in mijn kamer. Het is koel, de zon staat nog aan de andere kant van het gebouw. Van de straat onder mijn raam is niets te horen zolang ik de ramen gesloten houd. Het vensterglas is fascinerend – niet helemaal vlak – het vervormt de rood-witte hijskranen tegen de helderblauwe lucht. Ik ga rechtop zitten en pak mijn camera om er foto’s van te maken. Trippel uit bed, op blote voeten over de koude parketvloer. Zo’n foto maken vraagt van je dat je anders gaat kijken. Ik ben nu wel wakker. Tijd om wat te gaan doen.
Eerst pak ik strategisch wat spullen alvast in in mijn rugzak, opdat ik straks gemakkelijk van kamer kan wisselen. Dan kleed ik me wat aan en ga naar de keuken. Er lijkt geen ander keuken te zijn dan degene, waar ik de eerste nacht naast sliep. De ruimte is even hoog als de belendende slaapzaal, en heeft eveneens een raam op het noorden, al kijkt dit niet uit op een blinde muur. De keuken is vrijwel altijd schemerig. Op de vloer ligt vuil zeil; in het midden staat een ronde formica tafel met vier houten stoelen. Aan de drie wanden van het vertrek hangen eikenhouten rekjes en keukenkastjes. Elk met opschrift, doch stuk voor stuk niet gevuld met hetgeen je erin zou verwachten. Elke dag hark ik met moeite een kommetje en enig bestek bij elkaar, soms door wat vergeten spul van anderen af te wassen. Er is één inbouwkoelkast – volgens mij veel te weinig voor een hostel zo groot als dit, maar kennelijk past het. Andere hostels van deze grootte hebben er minstens drie. Een andere keuken heb ik ook nog niet ontdekt. Terwijl ik wat muesli biets van de voorraad voor algemeen gebruik lees ik spreuken op de tegeltjes aan de wand.
Wordt aan geschreven!
Het verbaast me dat daar, nagenoeg ongezien, zo veel gasten hun dagelijks eten kunnen bereiden, terwijl er zo weinig spullen aanwezig zijn en je nooit iemand ziet. Er staat ook maar één koelkast – in elk vergelijkbaar hostel
De volgende dag doe ik het precies zo. Ik zie het amfitheater nog en ga wederom paardrijden. Dan is er nog een dag, want ik ga ook nog naar de vismarkt. Dat moet ik even nalezen. Maar ach het is warm, toeristisch en wel leuk. Ik word wel op twee plaatsen weggejaagd – in het prachtige mooie postkantoortje, en in de vismarkt – ik snap nog steeds niet waarom.
Ik heb beide dagen mooie kamers; de eerste dag een eenpersoonskamer met een fijn dubbel bed, en uitzicht op het water voor het hostel. De tweede dag een warmere kamer ertegenover, één verdieping hoger. Weinig last van het dakterras. Wel warm. En ik mag er vroeg in en ik zie eens wat een rommeltje anderen voor mij achterlaten.
De laatste dag check ik uit, biets van mijn laatste Kuna’s een koffie. Wacht nog wat op het dakterras en ga dan naar de trein. Stukje lopen met de tas op mijn rug, gelukkig allemaal onder de bomen. Mijn schouders zijn weer oké. Ik wacht een drie kwartier op het treinstation en dan komt de trein eraan.
Later in Salzburg doet zich nog deze anekdote voor.