Nietsontziend
Wie kan het zich veroorloven om een bericht te publiceren dat over maarliefst twee huwelijksaanzoeken verhaalt? Nou, ik dus. En of ik al getrouwd ben? Dat kun je aan het einde wel zelf bedenken. Van het eerste aanzoek lees je hier.
We schrijven 2014, een jaar waarin ik in relatie ben met JC en we beiden werken bij een klein ICT-bedrijf. Onze wat stille kantoortuin bevindt zich op de bovenste verdieping van een verzamelgebouw. Elke dag zijn diverse collega’s aanwezig en zitten ze aan hun eiland te programmeren. Vriend JC en collega Jakob zitten links en rechts naast me. Een nieuwe collega genaamd Leonard sluit zich die week bij ons aan.
Leonard is een oude vriend van de bedrijfsleider, en zogezegd een goede programmeur. Hij heeft net een betrekking bij de universiteit achter de rug, een beetje pech in het leven, en wil de draad graag weer oppakken. We zijn een team van heel divers pluimage, dus we verwelkomen hem hartelijk.
In de eerste weken toont Leonard zich een gezellige collega met doordachte uitspraken. Zijn rust en wijsheden maken goed dat hij wat uitzonderlijk is – niet dat we dat slag niet eerder hebben gehad hier – maar Leonard is gerust eigenaardig te noemen. Zijn verwarde halflange haar staat alle kanten op, hij kleedt zich eenvoudig en hult zich buiten graag in een lange parka. Hij bedekt zijn ogen met een zonnebril, zelfs als hij binnen is. We weerhouden ons er wat van te zeggen nadat hij ons eenmaal heeft laten zien hoe ongezond rood zijn ogen zijn achter die bril. Als zijn overgevoeligheid zo erg is, laat hem dan maar begaan.
Maar er ontspint zich meer. Hoewel Leonard aanvankelijk aan het werkeiland met ons zit, verhuist hij op een dag zomaar naar een alleenstaand bureau verderop in het kantoor. Het heeft met het felle licht te maken, verweert hij zich. We laten hem maar. Als we in zijn rookpauzes even met hem mee gaan naar buiten toont hij zich nog altijd een schappelijke jongen, met diepzinnige inzichten en een ogenschijnlijk feilloze inschatting van de wereld om hem heen. Want die wereld, daar is wel wat mis mee. Dat heeft hij geleerd in alle betrekkingen waar zijn kwaliteiten gevraagd werden. Niemand had het bij het juiste eind, en niemand zag in hem wat hij werkelijk waard is. Gelukkig hebben onze werkgever en zijn vrouw dat wel en kan hij hier tot zijn recht komen. Hoe langer Leonard bij ons is, hoe meer hij zich hierover uit – maar niet als zijn twee helden er ook zijn. Dan is hij keurig stil en meegaand.
Op een dag ga ik nietsvermoedend naar het toilet aan het einde van de gang, en zie wat vreemds. Op de tissuedispenser staat ons scrum-boek. Na mijn zaken gedaan te hebben stap ik het herentoilet in en pluk het boek weg. Ik loop ermee naar de boekenkast, die naast Leonard staat. ‘Weet jij hoe dat boek in het herentoilet komt?’ vraag ik achteloos, in verwachting dat Leonard zo’n mysterie graag met mij uitzoekt.
‘Dat staat daar, omdat scrum verachtelijk is! Een methode om je reet mee af te vegen!’ haalt hij ferm uit. We kijken elkaar voor een paar seconden woordenloos aan. Dan ga ik er tegenin. Ik berisp hem niet om zijn mening over scrum, maar om het feit dat hij bedrijfseigendom zo respectloos behandelt. Leonard trekt, midden in kantoor, nog feller van leer over alles wat in de ICT volgens hem totaal verkeerd is. Ik moet me met mijn eigen zaken bemoeien, en dat boek mag niet terug in de kast. ‘Oh wel’ zeg ik simpel, en zet het boek terug. Maar, de toon is gezet.
Ik meld het voorval per e-mail bij Liza, de vrouw van onze werkgever, die zich opgeworpen heeft als HR- en vertrouwenspersoon. Als reactie haar verbazing; ze kan me zeggen dat Leonard een vervelend verleden heeft, zelfs met een familieincident (vertrouwelijk, hé) – maar… het is een eerlijke jongen, en terug op het goede pad. Zo stuurs kennen zij hem niet. Toch; ze zullen even met hem praten.
Onderwijl is het bij alle collega’s wel bekend dat JC en ik al jaren een relatie hebben, al tonen we dat nooit. We carpoolen met elkaar naar kantoor en gedragen ons ter plekke gewoon als collega’s. Dat houdt het voor de anderen ook wel zo fijn. Wat we niet vermoeden, is dat Leonard het niet weet. Maar wat zou het? Daarbij komt, dat ik dan al bezig ben weg te gaan. Ik zal binnen enkele weken wisselen naar een baan bij een ander kantoor, waar ik betere carrièrekansen zie.
Op een dag belandt er een e-mail in mijn inbox van Leonard. Hij is die dag niet op kantoor. ‘Beste Heidi’ begint hij, en er volgt een relaas van minstens drie kantjes. Hij overtreft mijn mate van complexe beschrijvingen aanzienlijk. Zijn toon is lichtelijk vijandig, maar neigt ook naar… verleiding? In een lang epistel zet hij uiteen wat hij tot zijn diepste ergernis heeft waargenomen: ik heb volgens hem een relatie met collega JC. En hoewel dat voor hem erg is, is het erger dat ik dat hem niet verteld heb. En dat ook JC hierover tegen hem niets dan schijnheilig gedaan heeft. Leonard verwijt ons beide dat wij huichelaars zijn en dat JC hem zijn kans heeft ontnomen, om mij een prachtige toekomst te bieden.
Ja, ik lees het goed. Leonard heeft er al maanden op bezonnen om samen met mij al onze schepen achter ons te verbranden, te trouwen, en ervandoor te gaan naar een oord waar geen mens ons nog benadelen kan. Maar de zopas ontdekte relatie met JC dwarsboomt dat. Na nog wat bespiegelingen van het geweldige leven dat hij en ik tegemoet zullen gaan keert hij weer terug naar hatelijke, verbitterde verwensingen. JC moet het ontgelden. Ten eerste, schrijft hij, mag ik dit niet aan onze werkgever of zijn vrouw vertellen. Niets hiervan mag ik bespreken, opdat zijn goede positie niet ten val komt. Ik mag het niet met ‘vaderlijke’ collega Jakob bespreken, die regelmatig voor ons allen op komt als Leonard weer eens zijn afkeer over iets uit. En zeker mag ik deze e-mail niet met ‘vriendje’ JC bespreken, want dan zwaait er wat. Zijn mes, dat hij vanaf nu elke dag mee naar kantoor zal nemen.
Ja. Ja.
Flink aangedaan zit ik met stokkende adem aan mijn bureau. Ik kijk naar rechts, naar collega Jakob. Ik kijk naar links, waar normaliter JC zit. JC, die nietsvermoedend vandaag met Leonard op onze dependance in Düsseldorf werkt, en vanavond weer met hem mee terugrijdt. Ik hap naar adem. Dan keer ik me tot collega Jakob en laat hem de e-mail lezen. ‘Zo, zo’ kan Jakob alleen maar uitbrengen. ‘Dit moet je maar wel even aan Liza melden.’ Na drie tellen nadenken lijkt me een niet heel veilige, doch de enige correcte manier.
Ik zorg dat de e-mail terechtkomt bij Liza, zonder dat Leonard ervan op de hoogte is. JC licht ik ’s avonds ook gelijk in en laat hem de e-mail helemaal doorlezen. Ook hij staat versteld, zowel van het feit dat Leonard dus al maanden een (rood) oogje op mij had, als dat hij nu met zulke roekeloze dreigementen komt. Ik heb Liza aangegeven dat ik vanwege dit voorval niet op kantoor zal werken op de dagen dat ik met Leonard alleen ben. Wanneer JC of Jakob er zijn, voel ik me wel veilig. Jakob heeft zelfs aangegeven te betwijfelen of dat mes er wel echt is, en niet terug te deinzen van een handgemeen. Toch, wetende dat ik met vuur speel door dit te hebben gedeeld, voel ik me er niet prettig onder. Elke dag dat ik thuis werk vraag ik Jakob en JC me met regelmaat teken van leven te geven, want ik vertrouw Leonard voor geen cent.
Liza vraagt me om met Leonard in gesprek te gaan, om zo zijn stuurse blik op alles wat te temperen. Dus schrijf ik hem, met haar in BCC, een duidelijke e-mail terug. Over het bestaan van de relatie, over mijn overduidelijke wetenschap dat ik niet ook nog maar een dag in zijn bijzijn zou willen zijn, laat staan de zonsondergang tegemoet rijden… en dat hij hier geen collega’s in moet betrekken. Leonard reageert nog feller, afwijzender, in- en in verbitterd. Ik begrijp hem niet, schrijft hij – zijn wijsheid en zijn wetenschap – ik ben een schaap, een dom schaap dat met een domme partner nooit het geluk zal kennen dat hij mij zou hebben kunnen bieden. Wat jammer, maar helaas, ik heb de kans om met een memorabel genie als hem door het leven te gaan, verbruid.
Niet lang daarna verlaat ook hij het bedrijf, hoor ik van Jakob, die het er overigens rustig zonder kleerscheuren vanaf heeft gebracht.
We vernemen niets meer van Leonard, totdat er maanden later een bericht in de Hengelose krant verschijnt. Er is in het buitengebied een tentje ontdekt, waar al weken persoonlijke spullen in lagen. Het betrof naast kampeeruitrusting zelfs een laptop, IT-boeken, en andere zaken. De krant noemt een achternaam van de persoon aan wie ze, na onderzoek, blijken toe te behoren. Het is Leonard, na zijn vertrek aan lager wal geraakt, weg uit het ouderlijk huis waar hij weer woonde, al enige tijd gezocht door de psychische instellingen waar hij, zo weet de krant, een verleden heeft. Hij is gevonden, en wordt in gesloten instelling gehouden tot… er staat een jaartal in de toekomst bij. Vaag onthoud ik de dag – die inmiddels al gepasseerd is – maar ik zie Leonard nooit meer. Wie weet, als ik hém ooit langs de straat zie lopen…?